Goeiedag forum!
Onlangs moest ik beginnen te werken aan een heel erg lang werkstuk over drie gedichten. Onlangs bleef ik bij een stel vragen hangen.
Ik moet van drie (redelijk korte) gedichten het
rijm (eindrijm, alliteratie, assonantie, rijmschema) en het
metrum opsporen. Hier ben ik echter niet zo goed in, dus wou ik jullie om hulp vragen. Hier de gedichten:
WINTER
door Ingmar Heytze
Het wordt steeds kouder in dit huis.
Tocht waart zuchtend door de kamers.
Rijp maakt bloemen op de ramen.
Kleuren zijn verwelkt tot grijs.
Huiver kruipt door onze lakens.
Twijfel slaapt er tussenin.
We liggen rillend naast elkaar
en staren zonder lust of zin.
Je lippen zijn van ijs en steen.
Mijn hart bevriest bij elke zoen.
Lief, ik weet niet wat te doen:
langzaam wordt het winter
om ons heen.
JUIST TOEN
door Judith Herzberg
Juist toen hun huis
Klaar was precies
Zoals ze dat wilden
Tot in de puntjes
Zo was geworden
Zoals ze dat wilden
Want al dag één
Was gebleken
Dat hun smaak
overéén kwam
(dat was meteen
ook de reden geweest)
juist toen hun huis
Dus zo was
als ze wilden
Sloeg een vervaarlijk
gapen toe.
Zij gaapten ´s middags
zij gaapten ´s avonds
(al dronken ze nog
de lekkerste drankjes)
Zij gaapten en gaapten
Tot laat in de nacht
en juist als zij dachten
nu gaan we slapen
schaterde een
nog onbedaarlijker
gapen, dat gaapte hen toe.
ECHTPAAR AAN LAKEN
door Willem Jan Otten
Er is een luwte tussen hem en haar,
wat zeggen wil een windstil meer, een vlakte
onbetreedbaar, en weerspannig als een zeepbel,
en daar staan zij aan, een man, een vrouw,
elk aan hun overkant. Zij zijn er soeverein,
zij zijn datgene wat hun universum spant,
en kunnen het nooit op. Wat is het strak
en uitgestrekt, wat is het wit en streng –
dat zij daar bleven staan, de man en vrouw,
en hij het extra rukje maar niet gaf,
en zij de zomen niet aanvaardde, en de buik
niet werd waarop gepalmd de laatste vouw –
zij zullen het nooit op, alleen verkleinen tot
een pak ter grootte van een plattegrond.
Alvast bedankt voor de hulp !!!