De grote straal is de onderzijde van een gelijkbenig trapezium en de kleine straal de bovenzijde hiervan. Verder weet je dat de schuine zijden beide lengte 3 hebben. Laat AB=4 de onderzijde zijn en CD=2 de bovenzijde van dit trapezium ABCD. Laat M het midden van AB zijn en N het midden van CD, dan stelt MN de hoogte h van het trapezium (en de afgeknotte kegel) voor. Teken CD en cirkel uit N om met straal 1. Je krijgt dan vast de boog die C en D verbindt. Cirkel vervolgens opnieuw uit N om, maar nu met straal 2. Cirkel vervolgens uit C en D om met een straal 3 tot je de cirkel met straal 2 snijdt. Vanuit C geeft dit punt B en vanuit D geeft dit punt A. De figuur die zo gevormd wordt door de cirkelbogen AB en CD en de lijnstukken AD en BC stelt de gevraagde uitslag van de afgeknotte kegel voor.
__________________
"Mathematics is a gigantic intellectual construction, very difficult, if not impossible, to view in its entirety." Armand Borel
|