Kuch.
- - -
Terwijl de wolken zich samenpakken en de eerste druppels al tegen de ruiten uiteenspatten, ontwaakt Samuel aan de keukentafel. Suf kijkt hij om zich heen om vast te stellen dat alle hoop op verbetering ijdel is.
Met het oog vallend op een verpakking voor zich, laat hij zijn tong door zijn mond gaan, proeft hij de walgelijke smaak van het bestaan en uiteindelijk spreekt hij.
“Als ik dan toch knäckebröd zou moeten zijn, dan zou ik het liefst knäckebröd van het merk ‘Fjord’ zijn.”
Tevreden laat hij zijn handen over de verpakking gaan.
“Ja, ‘Fjord’…” zegt hij dromerig, “alleen dit knäckebröd kan de naam ‘Fjord’ met trots dragen.”
Hij opent begerig de bovenkant van de verpakking en tuimelt in een eindeloze diepte. De echo weerklinkt:
“Leeg?”
De deurbel schalt.
Buiten barst de regen los. Samuel schuift zijn stoel van de tafel en staat moeizaam op. Met krakende knieën haalt hij zijn sokken op.
“Het komt nooit meer goed.”
“God, nee! Je knäckebröd op?” zegt Watt, het bezoek.
“Ja.”
“Wat doen we daar aan?”
“Wat kunnen we er aan doen?”
“Niets…”
“Het komt nooit meer goed.”
Tegenover elkaar zittend trotseren ze de leegte van het leven. De regen is opgehouden, maar nu fluit een vogel. De situatie is onveranderd.
Samuel breekt de stilte.
“Ja, ik heb natuurlijk nog wel iets anders… ander knäckebröd.”
“Zo?”
“Maar dat is geen ‘Fjord’.”
“Dan helpt het niet.”
“Nee,…”
Samuel denkt diep na over hoe het dag ervoor ging, toen hij klaarblijkelijk de laatste cracker genomen had. Hij weet nog hoe hij het pak voor zich had staan, het tafereel verlicht door kaarslicht. Geregeld stootte hij zijn voeten tegen een lege krat bier, maar dat hinderde niet. Het was zo gezellig dat hij zelfs in slaap was gesukkeld, maar hoe het nu zat met de laatste cracker? Met geen mogelijkheid kan hij zich herinneren dat hij de laatste genomen had. Heeft hij überhaupt wel knäckebröd gegeten gisteren? Of de dag ervoor? Ooit?
“Waarom koop je dan geen nieuwe, Samuel?”
“Dat kan niet, het regent.”
“Dat was daarstraks… nu is het droog.”
“Het gaat zo weer regenen.”
“Dat is zo.”
“Niets helpt.”
“Niets…”
“Het komt nooit meer goed.”
Watt steekt een sigaret op. Hij brandt zijn vingers aan de lucifer die hij met geweld in de wasbak gooit. Na twee lange halen gaat hij weer rechtop zitten.
“Dus je hebt gisteren je laatste knäckebröd gegeten.”
“Wel, dat is te zeggen… Ik kan het me niet meer herinneren.”
“Zo zo…”
“Ik weet nog hoe ik hier in slaap viel en wakker werd met ‘Fjord’ voor me, maar verder is het een grijze leegte.”
“Zoals het leven.”
“En niets helpt.”
“Niets…”
“Het komt nooit meer goed.”
“Het leven,” steekt Watt van wal, “is als knäckebröd. Gortdroog en eigenlijk smakeloos.”
“Waarheden als koeien,” valt Samuel hem bij.
“Goed, we kunnen er wat beleg op smeren om het verteerbaar te maken, wie weet zelfs zoet en smakelijk, maar voor wie daar doorheen prikt is er niets dan het droge knäckebröd.”
“Kuddes waarheid.”
“Voor mensen zoals wij Samuel, jij en ik, is het een schier ondragelijke opdracht. Wij durven te leven zonder de zoete versiering en beseffen ons terdege de waarheid omtrent onze aanwezigheid. Je zou zeggen dat wij daarmee het lot een hand helpen. Wat wil het lot immers anders dan mensen ongelukkig maken?”
“Weilanden vol van waarheid.”
“Wanneer wij dan onze voorkeur laten merken voor één leven, één soort knäckebröd, wordt zelfs dat ons ontzegd. Niet alleen krijgen wij het bitterste voorgezet, het lot gaat verder. Het leven wordt ons simpelweg ontzegd! Wij staan permanent aan de zijlijn!”
“Het is waar.”
“En wat kunnen we er aan doen?”
“Niets helpt.”
“Niets…”
“Het komt nooit meer goed.”
Buiten klettert de regen opnieuw tegen de vochtige grond.
- - -
LUH-3417
|