|
Je moet wat tijdens de tentamens. Voor iedereen die van worst of iets anders houdt.
- - -
Als een verslagen vloerkleed had Albaster Gnumann zich over de stoel gedrapeerd. Zijn benen stonden haaks op elkaar, zijn armen steunden daar wankelend op en zijn hoofd, aan het einde van zijn kromme rug, rustte op zijn geknakte handen. Vanuit een bleek gezicht staarden twee gebarsten, rooddoorlopen ogen wezenloos in het niets. De donkere wallen waren als diepe gaten in het magere hoofd.
Maar zelfs in deze ongelukkige situatie wist Albaster niet van opgeven. Zijn vermoeide lichaam had hij naar de praktijk van Dokter Hans gesleept. Misschien kon die hem helpen met zijn probleem. Het was daarom ook, dat Albaster sprak:
“Dokter, ik ben een worstje.”
“Een worstje, meneer Gnumann?”
“Een worstje, dokter.”
De dokter, zelf het toonbeeld van blakende gezondheid, zoals een dokter betaamt, plukte aan zijn baard. Vreemd, dacht hij, Gnumann ziet er helemaal niet uit als een worstje, maar toch…
“Wat vreemd, meneer Gnumann… u ziet er helemaal niet uit als een worst, maar toch, pats boem, verklaard u een worst te zijn.”
“Nee, een worstje, dokter.”
“Pardon, een worstje.”
“Ja.”
“Maar,… weet u dat zeker?”
“Dokter! Zie; ik heb een rode, glimmende huid! Kijk! Afgeknot van boven en onder. Buigzaam, doch breekbaar! Een worst zoals een worst zijn moet… maar toch…”
“Maar toch, meneer Gnumann?”
“Dokter… ik slaap al weken niet meer en kan me overdag nergens toe aanzetten… ik pijnig mijn hersenen tot er gepureerde pulp overblijft, maar ik kan er niet achter komen… wat voor soort worstje ik ben. Ik verkeer in een hevige identiteitscrisis, vrees ik. Dokter.”
“Hm… het is aan mij dat te bepalen, meneer Gnumann. Laten we eerst de zaak nog eens bekijken… U houdt van boerenkool?”
“Nee, dokter.”
“Wel, dan bent u geen worst voor in de boerenkool. Werkt dat?”
“Nou, eigenlijk is het ergens wel een pak van mijn hart, dokter, maar ik was er zelf ook al achter gekomen. Ziet u; ik houd niet van boerenkool.”
“Werkelijk?”
“Het is waar, dokter.”
“Zuurkool?”
“Nee, ook niet.”
“Rode kool?”
“Gaat er worst bij rode kool?”
“Wel,… het lijkt me dat het kan… het is immers kool, niet?”
“Nee, ook geen rode kool… ik houd in het algemeen niet zo van kool. Alleen apekool misschien. Ha.”
“Meneer Gnumann! Apekool! Waar haalt u dat nu weer vandaan!”
“Het spijt me, dokter.”
“Hum… we zullen het voor kennisgeving aan moeten nemen. Wel… de HEMA?”
“Een HEMA-worst? Nee, ik denk het niet, dokter. Die zijn groot, en ik ben maar een middelgroot worstje.”
“Bratwürst!”
“Pardon dokter, maar ik ben niet Duits.”
“Runder boterhamworst!”
“In plakjes? Kom nou!”
“Barbecueworstje!”
“Ik heb geen zwarte strepen op mijn rug, dokter!”
“Theeworst!”
“Ben ik smeerbaar?”
“Salamiworst!”
“Ik houd niet van knoflook!”
“Cervelaatworst?”
“Ook niet van nepknoflook. Nogmaals: ik ben geen plakjes, dokter!”
“Metworst! Hausmacher leverworst!”
“Nee en nee, dokter.”
“Kookworst! Grillworst! Osseworst! Cocktailworst! Gekookte worst! Chorizo! Bloedworst! Leverworst! Poolse worst! Bakbloedworst! Droge worst! Saksische smeerworst! Gedroogde lamsworst! Gelderse Rookworst! Snijworst! Boerenmetworst! Varkensboterhamworst! Saucijs! Witte worst uit München! Pain de Provence! Brunswijker! Zoeltjes! Schinkenmetworst! Tongeworst! Pain de Ardenne! Tartaarworst! Roomsmeerworst! Grillworst met stukjes kaas! Caciatore! Kolbasz! Herzsalami! Berliner! Kalfsworst!”
“Nee,… dokter… ik herken mezelf niet echt daarin.”
“Knakworst?”
“Nee…”
“Gnumann, dit is ernstiger dan ik dacht. Jij verkeert niet in een identiteitscrisis, jij bent puur jezelf aan het negeren. Je bent een worst, dat feit word je elke morgen om de oren geslingerd en je kan er niet omheen. Toch kan je het ook niet accepteren, en daarom stel jij de precieze duiding van het type worst dat je bent uit, zodat je tot die tijd in het geheel geen worst bent. Een psychologisch verdedigingssysteem waar je je niet voor hoeft te schamen, maar het breekt je nu wel zuur op.”
“Kunt u er wat aan doen? Dokter?”
“Ik vrees van niet… hier heb ik niet voor gestudeerd. Ik weet nauwelijks iets van worst en evenveel van psychologie. Misschien is het het beste als ik u doorverwijs naar een college van me. Die was vroeger slager, maar is nu psycholoog. Lijkt me een goed idee.”
Na vijf korte minuten stond Albaster Gnumann buiten in de regen. Hij voelde zich nog altijd evenveel worst als voorheen, en wist nog altijd niet wat voor soort. Zijn worstenvingers kroelden wanhopig door zijn haar. Erg tevreden over het gesprek was hij niet… Wat een waardeloze dokter, die meneer Hans Worst.
Ik het kantoor van dokter Hans keek zijn secretaresse met een vragende blik om de hoek van de wachtkamer.
“Ja, het was er weer zo één, Marie.”
“De zeventiende al! Het lijkt haast wel een epidemie, dokter.”
“Wat je zegt… ik had slager moeten worden, zoals mijn vader, en zijn vader, en diens vader. Zoals mijn moeder me wijs had willen maken, voordat ze in de frikadellenmachine viel. Zoals Tanta Aghaat me altijd onder de neus wreef. Worst en onze familie zijn onafscheidelijk verbonden… ik probeerde het verbond te doorbreken, en zie wat er nu gebeurt! Patiënt na patiënt denkt dat hij worst is!”
Ver weg van hier wreef het lot zijn handen. Een akelig kakelende lag ontsnapte aan zijn vele monden. Hij had alles gezien en vond het prachtig. Na een poos van schuddebuiken stootte hij zijn onlosmakelijke partner, de treurigheid, op een broederlijke wijze aan. Die was echter minder geamuseerd;
“Het zal me worst wezen.”
Niemand kon er worst van maken.
- - -
LUH-3417
|