dit stukje heb ik geschreven, het is gebaseerd op een droom die ik laatst had. Ik heb verder geen ervaring, dus alle kritiek is welkom!!
Ze wilde niet dat het haar ooit zou overkomen. Ze moest er iets op verzinnen. En dat deed ze. Ze begon met bouwen. Stenen verzamelen, ze op elkaar stapelen met wat cement ertussen. De stenen moesten in een cirkel liggen en zij stond in het midden te werken. In het begin ging het lastig. Ze wist niet hoe ze aan de stenen moest komen. En het was moeilijk te bepalen waar ze iedere steen moest plaatsen. De onderkant van de muur zag er rommelig uit, de stenen waren schots en scheef overal tussen gepropt. Maar hoe hoger de muur werd, hoe regelmatiger de stenen op elkaar waren gestapeld. En hoe beter ze zich begon te voelen. Bij iedere steen die werd opgestapeld voelde ze zich veiliger. Ze merkte dat ze er steeds minder voor hoefde te werken om de stenen op de juiste plaats te krijgen. Ze raakte er in getraind, en de stenen stapelden zich steeds sneller op. Nog wat later hoefde ze de stenen niet eens meer uit te zoeken en op te tillen, met haar gedachten kon ze de stenen opstapelen. Het kostte geen energie meer, en ze was er verbaasd over hoe gemakkelijk het ging.
Ze merkte wel dat het haar steeds minder voldoening bracht, ze moest steeds meer stenen op elkaar stapelen om dat veilige gevoel de creëren. Maar ze wist niet beter. Ze was hier al zo lang mee bezig dat ze niet eens meer wist waarom ze het deed. Ze bleef maar stapelen, de muur moest hoger en hoger. “Als hij zo en zo hoog is, dan is het klaar,” dacht ze vaak bij zichzelf. Maar toen ze daar aankwam, was het nog niet klaar. Het was nooit klaar. Ze bleef maar bouwen en werd steeds wanhopiger. Wat moest ze doen als het nooit af zou zijn, als ze in de eeuwigheid bleef bouwen? Ze dacht eraan te stoppen, maar ze wist niet of ze dat kon, of dat wel mocht. Ze besloot dat ze zou stoppen als ze het echt wilde. Op het moment van dat besluit wist ze het zeker: ze wilde stoppen, en ze kón het ook. Ze kon alles, de hele wereld kon ze aan. Nu eerst die muur nog…
Het bleek zwaarder te zijn dan ze verwacht had. Ze was zo getraind in het opbouwen van de muur, dat het moeilijk bleek het af te breken. Bij iedere steen moest ze zich er opnieuw van overtuigen dat dit toch echt het beste voor haar was. Bij iedere steen bedacht ze wat ze ervoor had moeten doen om de steen daar te krijgen. Bij iedere steen kwamen herinneringen boven, herinneringen over de reden van het plaatsen van die steen, juist op die plaats. Bij iedere steen wist ze dat de muur net zo goed kon blijven staan.
Maar bij iedere twijfel wist ze zichzelf weer te overtuigen en ze bleef doorgaan. Ze beet zich vast in de gedachte dat ze ook kon functioneren zonder muur. Ze bleef doorgaan met het afbreken van haar levenswerk, het werk waar ze iedere dag van haar nog zo korte leven aan had besteed, het werk waar al haar gedachten en al haar moeite in zaten.
Tijdens het afbreken van haar geliefde muur bleef ze denken aan haar trotse gevoel dat ze zou hebben als de muur weg was. Als een mantra, ze bleef het maar herhalen. Ze wist dat ze moest blijven herhalen. Als ze de dat niet zou doen, zou ze misschien gaan denken aan haar leven zonder muur. Als ze zou denken aan haar leven zonder muur, zou ze misschien bang worden voor de buitenwereld. Misschien zou ze zelfs overwegen te stoppen met afbreken. Of erger nog, ze zou de muur weer helemaal kunnen opbouwen. En weer afbreken. En weer opbouwen.
Het afbreken van de muur werd een obsessie, een obsessie vergelijkbaar met die van het opbouwen van de muur. Met een belangrijk verschil: met het afbreken van de muur wist je hoe ver je kon gaan. Ooit was ze klaar, ooit kon ze niet verder. Dat was haar enige hoop, haar enige doel. Dan had ze helemaal niets meer. Ze bleef afbouwen, en droomde van het moment dat de muur weg was, het moment dat ze erachter kwam dat ze helemaal geen muur nodig had.
Ze merkte wel iets vreemds. Terwijl het opbouwen van de muur steeds sneller ging naarmate ze vorderde, ging het afbreken langzaam. Het ging niet sneller of langzamer dan in het begin, het ging tergend langzaam. Maar ze gaf de moed niet op. Ze wist dat ze het kon. Ze bedacht dat het haar niet uitmaakte of ze er lang mee bezig zou zijn of niet. Ze hoefde zelfs niet te weten of het zin had, ze wilde het gewoon doen. Niet voor anderen, maar voor zichzelf. Dit was helemaal voor haar alleen.
“Voor mij alleen…” dacht ze.
Ze dacht het nog een keer. “Voor mij alleen. Voor mij alleen. Voor mij alleen.“
Ze fluisterde: “Voor mij alleen.” Het voelde goed. Ze werd er vrolijk van.
“Voor mij alleen,” zei ze. En daarna: ”VOOR MIJ ALLEEN!!!”
Op het moment dat ze het schreeuwde en echt meende, wist ze dat ze bijna klaar was. Bij de laatste steen was ze aangekomen, het laatste stukje muur van de muur die geen muur meer was. Terwijl ze naar de steen keek, besefte ze dat de steen niets was, niets om je druk over te maken. Vroeger ja, vroeger was de steen onderdeel van de muur die ze haatte en liefhad. Maar nu was de steen niets meer dan een steen.
Ze pakte de steen op en kuste het. Ze bracht haar hand naar achter en gooide, zo hard ze kon. Toen keek ze. Niet naar waar de steen naartoe ging, maar naar de andere kant. Daar lag haar doel, haar nieuwe doel. Het enige wat ze nu nog hoefde te doen was het te gaan zoeken.
|