|
Hij voelde de regen langs zijn gezicht glijden, en voelde de ijzige kou op zijn huid. Maar het scheen hem niet te deren, de kracht van de natuur was niet langer een vijand, noch een vriend. Hij stond stil, en spreidde zijn armen uit als een vogel klaar om weg te vliegen.
Hij hief zijn hoofd naar achteren, en proefde het zoete water op zijn lippen.
‘Huil niet, mijn Antar’, zei hij met schorre stem. Hij liet de regendruppels in zijn keel glijden en dronk,
‘Hierbij drink ik Antar’s tranen, en zal zijn bloed het mijne zijn’.
Hfd.1
Een onrustige geroezemoes verspreidde zich over het plein. Het hele dorp was samengekomen, om aan te horen wat hun Koning, Feanor, te zeggen had. Geruchten over een komende oorlog, aangekondigd door de grote storm werden al snel doorverteld, en al snel waren alle Elfen op de hoogte, nog voor het nieuws zich had aangedaan.
Maar toen de Koning het plein betrad, dwaalde een kille stilte over het plein, waar de angst nog duidelijk hoorbaar was. Je kon het horen in de gehaaste ademhaling, je kon het lezen in de angstige ogen.
‘Mijn Volk, Elfen van Shiran, luister naar mijn woorden, en voel ze in je hart. Vrees niet voor wat komen zal. Want oorlog zal komen.
Een verschrikt gemompel rees op uit de menigte, en kinderen huilden.
‘Er is geen tijd voor angst!’ De oorlog is al op weg, en zal spoedig hier zijn. Een leger, van gevreesde krijgers, aangevoerd door de Heerser Van Antar. Velen van jullie zullen misschien van hem gehoord hebben, sterke verhalen in de kroeg, geroddel op de markt.
Maar weinigen van jullie kennen het echte verhaal. En daarom, zal ik het jullie vertellen.
Zijn naam, zijn werkelijke naam, is Fintar Taeron. Velen noemen hem de Heerser van duister koning van De elfentoren. Hij is een Elf, net als ieder van ons. Zijn uiterlijk is gelijk aan het onze, maar zijn hart is duister. Zijn hart is dood, slechts zijn lichaam leeft verder.
Oordeel niet slecht, ik heb hem gekend. Zijn hele leven heeft hij hier geleefd, en ik hem gekend als een eerlijke Elf.
Maar er is iets wat hem heeft veranderd, wat hem maakte tot een verdorven wezen. Zijn dromen. Ik merkte hoe slecht hij sliep, dat hij aan het veranderen was. Hij trok zich vaak alleen terug, en wilde niemand zien. Zijn huid werd grauw, en zijn felle ogen werden dof. Ik besloot hem te helpen. Op een nacht, sliep ik zijn kamer binnen, en ging naast zijn bed zitten. Er leek niets aan de hand, en toen ik op wilde staan gebeurde het. Het was onopvallend, maar ik zag het. Hij opende zijn ogen, maar ze keken niet. Hij keek me aan, maar staarde door me heen, hij zag me niet. Ik las angst in zijn ogen, maar ook een vreselijke haat, een blik die me beangstigde. Er kwam een gorgelend geluid uit zijn keel, een schorre kreet, die me deed rillen.
De toren….Elfentoren…. Hij stotterde, maar ik deed mijn best om te verstaan wat hij zei.
….moet hem vinden….machtige toren….
En toen kwam het, waardoor ik besefte wat er aan de hand was. Ik kende de Elfentoren, in het duistere land van Antar. Daar in Antar, dolen zieke geesten rond, verdorven zielen, verstoten uit de diepten van de hel. Stemmen die zachtjes fluisteren, een ijzige wind die langs je huid strijkt.’
Hij zweeg, en keek met een pijnlijke blik op zijn gezicht naar zijn volk. Daar staat de Elfentoren. Ooit gemaakt, lang geleden door een kwade heerser. Vele slaven stierven bij het bouwen, hun levens waren niet belangrijk voor hem. De toren moest af.
__________________
the world's an elvish sight
|