Mijn teksten worden er misschien niet beter op, maar wel hermetischer.
- - -
Tegen de muur staat een man. Zijn neus raakt het behang/mond prevelt. Door het gesloten raam sluipen de [zonen van de zon inwaarts]. Als er beweging was, zou het dwarrelen. Nu is er slechts stof/droge lippen barsten/een fluisterende stem kraakt/een keel scheurt. “…nietserisnietserisnietserisnietseris…”
Teder liefhebbende en bezorgde bloedverwanten naderen geregeld. Een man van de wetenschap in de arm genomen. Kijkt/klopt/schraapt/voelt/luistert/vraagt/wacht/zwijgt/bromt en kruipt huilend weg. De gebroken stethoscoop op de grond. Stof vervolgt zijn/haar natuurlijke ondergang. Apocalyps op de plinten.
Kennissen zonder kennis bezoeken het merkwaardige schouwspel. Een hand op een schouder/spierweefsel/sleutelbeen/niets, een por in een zij/nier/ruggengraat/niets. Woorden vliegen over/over, nimmer weer. Het stof dendert op een ieder neer, de zon brandt. Verslaande moeheid overmeesterd, men druipt af.
Een man zonder benen wordt door liefde naar de muur gerold. Hij kijkt omhoog/ziet de prevelende lippen/weet dat zwijgen alles is wat […] rest. Hij rolt weer weg, achternagezeten door het onvergankelijke/stof. Anderen volgen, blijven staan op hun benen en kijken. Ze spreken met elkaar/langs elkaar/over elkaar/tegen elkaar/voor elkaar/om elkaar. Vragen/vragen/vragen/vragen/niets. De man prevelt.
Het behang wordt verwijderd, het koele beton lokt. Niets […] verandert ooit. Voorzichtig, met beitels en keukengerei hakt men de muur uit. Voor de gesloten ogen van de prevelaar worden handen gehouden. [Ter bescherming.] Een gat ontstaat, slokt het stof op. De man prevelt zijn gebed. Koude lucht vanachter voelt droge lippen. De muur stort in, een broek/vel van een been/scheurt. Stof vlucht/vlucht/vlucht/weg.
Tijd verstrijkt/beton verdwijnt. Niemand durft de man [aan te tasten]. De muur is weg, de leegte roept. Niemand ziet de beweging ooit/de man staat voor de volgende muur. Hij schuifelde/kroop/schuurde/scheurde/versteende/vegeteerde zijn [lichaam] twee meter vooruit. Zijn neus raakt het behang/mond prevelt.
Plannen worden gesmeed. De medicijnman vindt zijn stethoscoop en voert het hoogste woord, een vinger in de lucht. De rollende man zonder benen zwijgt/schudt/sterft het hoofd. Met benen zou hij wankelmoedig zijn/nu slechts moedig. Hij rolt weg uit de smidse, het stof met zich meenemend.
De muur moet er aan geloven. Eerst met houwelen, aan de andere kant. Men graaft zich een weg tot de man. Later, voorzichtig, met beitels. De handen weer voor de ogen. […] Stof waait weg, de man […] doemt op. Nachtelijk geschuifel/[…]/[…]/[…], door niemand waargenomen. Zijn neus raakt weer het behang/mond prevelt.
[“…nietserisnietserisnietserisnietseris…”]
Alle muren op aarde zijn [gestorven]. Stof dwarrelt haastig neer op de eindeloze vlakte. De zon laat zich/haar/hem/het niet meer zien. In het open veld/grijze lucht/nat/donker gras, staat de man. Het stof vond rust […] op zijn lippen. Hij prevelt niet langer, hij bidt niet langer. Zwijgen is alles.
Er is niets/[…].
- - -
LUH-3417
|