Tranendruppel kleurt tapijt stippenzwaar
al één al één al één
zingt mijn geweten van weleer,
van frisse, koele waaierijen, weggezakt in luchtkasteel
zachte aubergine knuffelingen twinkelend
tintelend
kietelend
kriebelend
jeukend.
Krab ik zelf de wonden open,
wrijf ikzelf het zout en na het fijne
weggeschrapt te hebben, merk ik pas
dat ik verga, alvorens gezien te hebben
dat het schapen waren in wolfskleren,
dansend door mijn hoofd?
__________________
Ben ik weer.
|