Een zeer vreemde droom die ik wil delen. Ik heb het snel geschreven omdat ik niets wilde vergeten. Spel- en andere fouten zijn voor u.
- - -
Laat me u een droom vertellen.
Plotseling bevond ik mij in een landstreek waar oorlog heerste. Drie kampen vochten met elkaar om een reden die ik nooit opgevangen heb. Ik behoorde tot het tweede kamp en werd op gestuurd om iets te halen in het eerste kamp. Of misschien moest ik er gewoon heen om paniek te zaaien. Ons kamp lag in het noorden, maar ik naderde het eerste kamp vanuit het zuiden, op mijn fiets. Met verbazingwekkend gemak kon ik over het gras crossen en in de verte doemde het kamp op. Het was van hout en had veel weg van een kruising tussen een strandtent een burcht. Eenmaal in het bereik van hun kanon, openden zij het vuur. Ik keek naar opzij, zag het kamp langzaam voorbijglijden (de ingang waar ik moest zijn lag in het noorden, dus ik moest er omheen) terwijl de kanonskogels voor en achter me langs vlogen. Twee raakten mij bijna. Ik dacht aan mijn opa, die piraat was en dit fantastisch gevonden zou hebben.
Uiteindelijk kwam ik bij de poort en met een Luger-P 08 (het handpistool van de Duitsers in de tweede wereldoorlog) in mijn hand, sloop ik naar binnen. Ik weet er niet veel meer van, maar ik schoot een hoop mensen neer alsof het een computerspel was. De kogels van mijn Luger waren op en ik liep met een modern pistool van één van mijn slachtoffers verder. Ik was nog niet in mijn eigen kamp geweest en wist niet hoe het eruit zag, maar ik wist dat het er moderner en steviger uitzag dan dit hier (alles was van geel, zonovergoten strandtent hout). En toch hadden deze lui modernere wapens.
Op een gegeven moment naderde ik een kamer waarvan de deur op een kier stond. Ik stapte over de drempel en hoorde achter de deur een zucht. Ik sprong naar voren, wilde op het figuur schieten, maar hoorde een geklik. Ik had vergeten het pistool te herladen. Ik werd in mijn linkerzij geraakt door de man achter de deur en schoot hem vervolgens dood. Misschien vond ik in de kamer wat ik zocht, maar misschien ook niet. Ik weet dat ik de burcht verliet en vanuit de poort noordwaarts te voet naar mijn eigen kamp ging.
Midden op het zonnige grasveld kwam ik een vriend van me tegen, die ook bij het tweede kamp hoorde. We hadden geen tijd om te praten, omdat het eerste kamp hun kanonnen op ons leegschoten en in de verte de mensen van het derde kamp, uit het oosten, al op ons afkwamen. Vreemd genoeg waren deze figuren een soort rugbyridders waar we zonder enig gevaar tegen konden vechten. Ik weet nog hoe ik er één bij zijn middel pakte (hij vluchtte) en hem naar de grond dwong.
Na deze worsteling besloten mijn makker en ik naar het derde kamp te gaan. Bij aankomst zagen we dat, ook al waren hun wapens het meest primitief, hun kamp het meest modern was. Als enige hadden ze staal en elektriciteit. Overal waren prachtige bloemperken in hun kleuren (rood en lichtblauw). Ik weet nog hoe verbaasd ik was dat mijn computer dit allemaal aankon. Ik bevond me namelijk in een computerspel, was mijn gedachte.
In het derde kamp zagen we twee gebouwen, waarvan er één de vorm van een piramide had. We besloten naar binnen te gaan en nadat we een roltrap genomen hadden en langs drie politieagenten geglipt waren, zagen we dat het een winkelcentrum was. Het pad naar de winkels was echter afgesloten door een muur. Maar omdat we in een computerspel zaten, konden we een code invoeren waardoor we alsnog door deze muur konden.
Aan de andere kant van de muur was de overdekte winkelstraat en was mijn vriend veranderd in een (onbekende) vriendin/geliefde van me. Bovendien waren we in plaats van mensen vliegende insecten. Het was paartijd en we moesten voor nageslacht zorgen. Aangezien ik een schuw insect was, wilde ik liever een besloten omgeving hebben en ik moest denken aan een supermarkt. Die hebben achterin altijd een deur voor het personeel waar het laden- en lossengedeelte zich bevind. We fladderden door de overbevolkte supermarkt, sprongen over de schappen (voornamelijk kratten bier) en vonden de deur. In deze survivaltocht was ik weer veranderd in een mens, maar mijn vrouwelijke compagnon in een pissebed van dertig centimeter met een menselijk gezicht en vreselijk enge kriebelpootjes. Maar, dit kon in mijn droom de liefde en de paringsdrang niet stoppen.
Achterin de supermarkt was een nooduitgang en daarachter zouden wij ons liefdesnest kunnen maken. Tot mijn grote verbazing was de deur echter niet open, maar dichtgeschroefd met tweeënhalve schroef (de derde stak er half uit). Ik had een schroevendraaier bij me en begon de deur te openen, toen er een lange, langharige supermarkt medewerker op me afkwam die me vroeg wat ik deed. Er ontstond een discussie over de deur en ik was erg boos dat deze dichtgeschroefd was. Stel dat er brand uitbreekt en men geen schroevendraaier bij zich had? De medewerker dacht dat de nooduitgang alleen in de winter open hoefde te zijn en wist dit zo logisch te verklaren dat ik er niet meer tegenin ging. Bovendien was de deur reeds open en stormden we naar binnen.
Achter de deur bevond zicht een grote ruimte met betonnen muren en vloeren en een grote garagedeur. Ik zette nog geen twee stappen, met de gekoesterde pissebed als een baby in mijn armen, of de politie knalde naar binnen met verschillende auto’s (duidelijk het einde van de film). Alles gebeurde tegelijk. De supermarktmedewerker werd gearresteerd wegens nalatigheid (de deur) en ik nam weer een kijkje in de supermarkt. Een docent van mijn studie, die gepromoveerd was op de mannelijkheid van cowboys in westerns, was plotseling aanwezig en vertelde me dat dit verhaal hem deed denken aan detectivestructuren in Agatha Christie-boeken en hij was van mening dat ik er een paper over moest schrijven. Hij dacht even na en zei toen dat er in de bijbel ook nog een ‘palido/palingdo’ (ik weet het niet meer) was, waarin dit idee voortkwam. Met de woorden “Neem maandag allemaal je bijbeltje mee naar het college,” liep hij weg. Ik bedacht me wat een vriendelijke man het was, aangezien hij een college wilde besteden om mij aan een onderwerp voor een paper te helpen.
Ik bevond me weer in de ruimte achter de nooduitgang en zat op een uitgeklapt visserskrukje een kop thee te drinken. Naast me zat het type kwebbeltante, maar ze zei niets. Ik keek om me heen, zag de vriendelijke politieagenten en voelde me gelukkig. Ik keek naar mijn voeten en zag de pissebed liggen waarvan ik moest houden. De pootjes bewogen en het gezicht probeerde een uitdrukking aan te nemen.
“Wat ben je toch een walgelijk geval, zo met die pootjes,” dacht ik.
- - -
LUH-3417
|