|
- - -
“Hallo,” denderde de kunstenaar het café binnen. “Ik ben kunstenaar!” Stof waaide op rond de deur en ergens kuchte iemand. Het daverende applaus dat hij verwacht had, bleef uit en ook het gejuich was verdacht ingetogen. Dit, echter, was een geringe tegenslag. Een kunstenaar van zijn formaat werd vaak verkeerd begrepen. Dat maakte de artistieke mens juist zo speciaal. Hij zou het nogmaals trachten.
“Ik schrijf!” schreeuwde hij, zijn handen opheffend. “Ja!” voegde hij er aan toe, zijn handen op de knieën slaand, toen hij de slaperige blik van een oude hond ontving. “Ziet u wel?” sprak hij weer in het algemeen. “Mijn haar is lang en vies, mijn kleding is oud en versleten en ik sla wartaal uit. Let op: ‘Oh, welk een zwaarheid tart mijn bestaan? Het is het ondrag’lijke schrijversschap.’ Ziet u? Ik ben artistiek als de neten!” De hond moest zijn aandacht verdelen tussen de kunstenaar en de houtenvloer. Hij vroeg zich af wat een kunstenaar was, maar al snel lokte de spannende houtenvloer.
De kunstenaar liet zich niet uit het veld slaan. Iemand die zo doorgoten was van de muzen zou op eigen kracht de Helicon kunnen beklimmen. Een lastig publiek was maar een Limburgse heuvel. Hij stapte zeker over de planken die kraakten onder zijn kunstzinnige gewicht. Hij bestelde bier en spoelde zijn mond.
“Mensen, u gelooft mij niet. Derhalve zal ik voordragen uit mijn eigen werk. Dan zult u zien welk een genie ik ben. De kunstenaar als genie, jazeker.” Hij zocht in zijn lederen tas, pakte er een paar vellen papier uit en las. De titel was ‘De avonturen van de kanarie die leek op een plas dampende diarree’. Eer hij drie woorden verder was, lag hij buiten de deur met een pijnlijke rug. Hij was verkeerd begrepen.
Het was maar seconden later dat hij opgestraald werd door een buitenaards schip dat toevallig zijn dimensie aandeed. In de wolk van zijn verpulverde lichaam zochten de atomen elkaar weer op en al snel was de kunstenaar weer de kunstenaar, hoewel hij er later zeker van zou zijn dat de lengte van zijn penis danig te leiden had gehad onder deze reis. Dat, echter, was een zorg voor later. Waar het nu om draaide was zijn schrijverschap. Er waren landelijk bekende auteurs en internationaal bekende auteurs. Was dit geen uitgelezen mogelijk om de eerste interplanetair bekende auteur te worden? De kunstenaar dacht van wel.
Geheel volgens de etiquette brachten de buitenaardse wezens, die een kruising tussen een roedel inktvissen en een aantal politici leken, hem naar hun leider. Iedereen sprak voor het gemak de taal van de kunstenaar.
“Wie bent u, en wat doet u in mijn schip?” blubberde de leider der buitenaardsen.
“Hallo, ik ben een kunstenaar. Ik ben opgestraald door u.”
“Een kunstenaar? Wat mag dat dan wel niet zijn?”
“Nu, ik ben een schrijver.”
“Schrijver?”
“Schrijver.”
“Wat is een schrijver?”
“Nee, u spreekt het verkeerd uit. Het is met de s, c, h. Zoals Scheveningen.”
“Scheveningen?”
“Laat maar. Zeker Duitse voorouders. Een schrijver is een door de goden uitverkoren persoon die de boodschap van de muzen door moet geven aan de mensheid. Hij is excentriek en onnavolgbaar, als een soort profeet. Hij…”
“U praat nonsens, is het niet?”
“Nee, ik ben een schrijver.”
“Wij houden niet van wezens die nonsens praten. Wachters, gooi hem eruit.”
“Nee, wacht! U maakt een fout, u begrijp me niet!”
Maar het was reeds te laat. Twee wezens sleepten hem naar het vrachtruim en al snel spartelde hij in de eindeloze leegheid van de ruimte. Hij had altijd verwacht dat hij aan stukken gescheurd zou worden vanwege het vacuüm, maar het viel alles mee. Zijn haar zat niet zo warrig als hij zou willen, maar dat was het. Hij moest gewoon zijn adem inhouden.
Hij overdacht de zaken. Het café uitgeflikkerd omdat men hem niet begreep. Het ruimteschip uitgeflikkerd omdat men hem niet begreep. Het scheen dat niemand zijn boodschap aan de wereld kon verdragen en hem preventief uit de desbetreffende ruimte verwijderde. Geen moment kwam het bij de kunstenaar op dat het misschien aan hem lag; dat hij misschien een onhebbelijke eikel was, een opdringerige verveel. Nee, het was gewoon de schuld van alle andere levensvormen. Zo!
Zijn gedachtegang werd onderbroken toen hij opeens zwaartekracht voelde. Lekker, als een verfrissend briesje was het. Al snel werd duidelijk dat het om een enorme orkaan ging en dat hij op een zwart gat af denderde. Dat is nu pech hebben, dacht de kunstenaar.
Seconden later was hij volmaakte singulariteit. Door de ontzagwekkende zwaartekracht kon het licht niet ontsnappen uit deze zwaartekrachtknoop en zelfs de tijd deed er oneindig lang over om vanuit dit punt op een ander punt in het universum te komen. Hij was in een oneindige leegte die eeuwig voort zou duren. Het was een artistieke bedoening.
Omdat alle wetten van de natuurkunde in een zwart gat verwaarloosbaar zijn, was ook de logica ver te zoeken. Het was ook geen verwondering toen het zwarte gat met een holle stem antwoordde toen de kunstenaar hem vertelde over zijn roeping.
“Een kunstenaar?” galmde het door de eeuwigheid. “Wat leuk. Ik krijg nooit veel bezoek, weet u? Wat is een kunstenaar precies?”
De samengeperste kunstenaar vond het gezellig knus in het gat. Zojuist was er weer een dwergster verslonden, dus hij zat er warmpjes bij. Hij zou het zwarte gat eens voordragen uit zijn werk. Zij hadden, letterlijk, alle tijd.
“Let op, zwart gat. Ik zal je laten zien wat een kunstenaar doet.” Hij ritselende in zijn niet-bestaande lederen tas en haalde ‘De avonturen van de kanarie die leek op een plas dampende diarree’ eruit. “Eens,” zo stak hij van wal, ”was er een kanarie die leek op een plas dampende diarree. Wanneer hij gezeten in zijn kooi gehoorzaamde aan zijn instincten door heen en weder te schommelen, zouden de kinderen bij hem stilstaan, wijzen, en uitroepen dat hij leek op een dampende plas diarree. Moeders zouden bezorgd toesnellen, constateren dat het ditmaal niet ging om de fantasie van de koters en terstond zou zij een kettingzaag uit haar boodschappentas halen om de kanarie die leek op een plas diarree kapot te maken. De moeder leefde nog lang en betrekkelijk gelukkig.”
“Was dat kunst?” vroeg het zwarte gat.
“Ja, gemaakt door mij. Ik ben een kunstenaar.”
“Ik begrijp het niet.” galmde de stem versuft.
“Dat geeft niet, dat komt vaker voor bij kunstenaars.”
“Gelukkig.” Zei het zwarte gat. Doch, het zat dit enorme knooppunt van zwaartekracht en singulariteit niet lekker. Complete zonnestelsels waren reeds ten prooi gevallen aan zijn nimmer gebluste honger, maar een kunstenaar, wat dat ook mogen zijn, lag buiten zijn vermogen. Hij deed beter zijn best om het verhaal te begrijpen. Hij leefde zich in in de karakters, kende waarde toe aan de elementen en integreerde met de kanarie. Dit was geen verstandig idee wanneer alle wetten van de logica spreekwoordelijk postzegels aan het halen zijn. Het zwarte gat begon zich voor de ogen van de kunstenaar te transformeren tot een kanarie, die wel wat weg had van een plas dampende diarree.
“Mijn God!” schreeuwde de kunstenaar.
“Piep!” zei het zwarte gat, die het eindelijk begreep, die alles een plaats toegekend had. Eigenlijk was het niet eens zo moeilijk, want in de singulariteit was alles éénder. Letterlijk. De kunstenaar werd, omdat hij de geestelijk vader van de kanarie was, door dezelfde singulariteit verzwolgen en het evenwicht in het zwarte gat raakte onstabiel, waardoor zij een bron werd van enorme zwaartekrachten die zij door de ruimte en tijd wierp.
Op een kleine planeet, de derde van een zon die Sol heette, merkte men hier weinig van. Er was slechts invloed uitgeoefend op één kleine kanarie. Hij vertoonde een lichte vergelijking met een plas dampende diarree.
Een huisvrouw poetste in de keuken haar kettingzaag en vanuit de tuin keek de kunstenaar toe, de pen reeds ter hand genomen.
- - -
LUH-3417
|