Opgave 5 van Zelftoets 1.1-1.3, VWO4, Wageningse Methode. Ik kom er niet uit.
Jan laat een steen van een toren vallen. De valtijd T (in seconden) van de steen hangt af van de lengte van de valweg h (in meter). Er geldt: h is evenredig met T^2. Als H=80, dan T=4.
a. Druk h uit in T.
Dat kan ik nog wel. h=c*T
2, 80=16c, c=5. Dus h=5*T
2
b. Geef ook een uitdrukking voor T in h.
Lukt ook. Na wat berekeningen, is: 0,447*wortel(H) = T.
Maar dan wordt het lastiger
Jaap laat een steen van de toren vallen. Precies 1 seconde daarna laat hij weer een steen vallen. Het hoogteverschil tussen de twee stenen noemen we v (meter). t is de tijd vanaf het moment dat Jan de eerste steen liet vallen.
c. Geef een formule voor v uitgedrukt in t. Laat je berekening zien.
Na een half uur ploegen lukt het nog niet. Ik zou het echt top vinden als iemand hier mij zou kunnen helpen.