Ze keek uit het raam in de trein. Het begon donker te worden en steeds duidelijker zag ze haar eigen gezicht dat nietszeggend terugstaarde. De batterijen in haar diskman waren leeg, maar ze deed net of ze nog steeds muziek hoorde en negeerde de mensen naast en tegenover haar op de bankjes. Plotseling stopte de trein en stapten er mensen uit. Ook de mensen naast haar. Ze keek opgelucht op en strekte zich uit. Tot er een jongen tegenover haar kwam zitten die haar peinzend aankeek. Snel keek ze weer uit het raam en besloot ook hem te negeren. Hij druppelde, zag ze vanuit haar ooghoeken. De druppels gleden van zijn jas en vormden kleine plasjes op de grond. Gefascineerd keek ze toe, tot ze doorhad dat hij ook naar haar keek. Snel staarde ze weer uit het raam, waar ze nu niets anders meer kon zien dan zichzelf.
Hij wachtte in de regen op de trein. Het begon harder te waaien en hij zette een stap naar achteren in een poging niet nat te worden. Tevergeefs. De trein arriveerde en doorweekt stapte hij in. Elke coupé zat vol met mensen die zwijgend zaten te lezen of uit het raam staarden. Af en toe kwam hij langs een stel pratende scholieren. Het leek of de hele trein vol zat met mensen die hun humeur spiegelden aan het weer. Eindelijk vond hij een lege plek en plofte neer. Het meisje dat even daarvoor nog uitdrukkingsloos uit het raam had gestaard, keek hem even verwonderd aan. Toen keek ze weer weg. Hij keek nog eens naar haar. Ook al wist hij zeker dat hij haar nog nooit eerder had gezien, toch zou hij zweren van wel.
Ze stond op toen de conducteur haar woonplaats noemde, pakte haar tas en liep rustig, te rustig eigenlijk, naar de deur. Ze keek niet om. Toen ze stil stonden drukte ze op de knop en liep naar buiten, naar haar fiets. Gedachten zwermden door haar hoofd, ze probeerde nergens aan te denken, maar het lukte niet. Het lukte nooit. Langzaam begon ze te fietsen, terwijl het weer zachtjes begon te regenen. Haar haren werden vochtig en bleven in plukken aan elkaar hangen. Ze stak de straat over zonder te kijken en hoorde een auto keihard remmen en toeteren. Even keek ze opzij, mompelde ´sorry´ en fietste toen weer langzaam verder, alsof er niets was gebeurd. Ze zette haar fiets op slot en maakte de deur open. Er was niemand thuis. Er was nooit iemand.
Hij keek met iets van spijt in zijn ogen naar de plek tegenover hem. Ze was weg. Nu zou hij haar waarschijnlijk nooit meer zien. Even bleven zijn ogen nog op de stoel hangen, toen pakte hij een krant en begon te lezen. Hij moest nog uren in de trein zitten. Na een poosje vielen zijn ogen dicht. Hij deed ze pas weer open toen hij hoorde dat ze bij het eindpunt waren. Snel stopte hij de krant in zijn tas en liep naar de deur. Hij keek om. Natuurlijk was ze er niet.
Een maand later kon hij zijn ogen niet geloven. Op het station, in de regen stond ze. Nog steeds stil, en voor zich uit starend. Hij aarzelde, maar stapte toen toch op haar af. Ze keek hem aan alsof ze hem ergens van kende. Hij vroeg of hij bij haar mocht staan en ze knikte. Dat vatte hij maar als toestemming op. Ze zei niets. Hij ook niet. Tot er weer een trein aankwam en ze daarheen liep. Hij was teleurgesteld, ze moest dus niet weer in dezelfde trein als hij. Even keek hij haar na, toen riep hij haar. Hij vroeg of ze een keer konden afspreken. Ze wachtte lang, tè lang eigenlijk, voor ze weer knikte. ´Morgen, zelfde tijd, zelfde plaats´. Hij kon haast niet geloven dat zij het voorstelde, maar nam de uitnodiging snel aan. Ze keek hem nog even aan en liep toen de trein in.
In de trein zag ze de jongen nog even naar haar kijken, toen liep hij weg. Ze vroeg zich af of ze een goede beslissing had genomen. De jongen deed iets met haar, ze wist niet precies wat. Eigenlijk maakte het ook allemaal niets meer uit. Dat had het nooit gedaan.
De jongen stond te wachten op het station. Te wachten op het meisje. Ze was laat. Opeens zag hij haar, gevaarlijk dicht bij de rand van het perron. Ze stond helemaal stil. Er kwam een trein aan die langzaam afremde. Te langzaam, eigenlijk. Hij kon het meisje niet meer zien en begon in haar richting te rennen. De trein remde opeens hard, heel hard, het geluid vulde het station en zijn oren tot het pijn begon te doen. Hij zakte geruisloos door zijn knieën en wist dat ze gesprongen was. Druppels vielen naar beneden en vormden kleine plasjes op de grond.
okee dat was het dus... commentaar anyone?
__________________
Jusqu´ici tout va bien...
|