Nummer 1
Een windvlaag streek mijn haar voor mijn ogen weg. Ik fietste over de dijk, aan mijn rechterhand het wad en links van me de huisjes met hun tuinen. De zon glom op de zee; het was vloed en ik zag de veerboot aankomen. Als ik goed keek, kon ik aan de overkant van het water het vasteland zien. Kleine golfjes sloegen tegen de dijk aan, vervormden de kleur van de grijze stenen.
Heel langzaam fietste ik verder. Vogels vlogen boven mijn hoofd, krijsten naar me, alsof ze wilden zeggen: 'Geef het maar toe, jokkebrok.'
Ja, ik moest bekennen, en ik wist het.
Nummer 2
Terwijl ze over haar algebraïsche vaardigheden gebogen zat, voelde ze de virtuele zon op haar rug schijnen. Het was geen echte zon, alleen maar de herinnering aan de van zeven september, toen ze in de klas ook algebra aan het doen was, maar dan andere. Terwijl haar vriendinnen algebra algebrij doopte, werkte zij stug door. Algebra was iets dat ze echt leuk vond. Vond, ja. Maar nu had ze er een hekel aan, alleen maar omdat het haar deed denken aan zeven september. En die dag - ze dacht dat ze eindelijk een kans bij hem maakte.
Ze zag hen weer voor zich, lachend, pratend, rijdend door het bos. Een half uur daarvoor, zij twee, het agressiefste paard van de manege zadelend. Samen lukte het makkelijk. Een half uur daarna, samen fietsend door het bos, terug naar huis. Toen hij vroeg waar ze heen moest, links of rechts, moest ze gokken waar hij heen zou gaan. Ze gokte verkeerd, en moest verder alleen fietsen.
De hele week daarna verkeerde ze in een roes, die opgewekt kon worden door dat soort leuke dingen. De volgende dinsdag, weer scheen de zon, nog steeds waren ze bezig met algebra. Nu werkte ze niet, met haar hoofd zat ze al bij die middag.
Maar toen het eenmaal middag was, werden haar verwachtingen de grond ingeboord. Hij negeerde haar, ze moest alleen naar huis fietsen.
De zon scheen niet.
__________________
Veel lopen, langzaam water drinken.
Laatst gewijzigd op 27-12-2004 om 11:49.
|