Geef voor de volgende reacties de oxidatie, reductie- en netto redoxreactie. Geef ook aan welke component als oxidator fungeert en welke als reductor.
a) Aan een cerium(IV)chloride-oplossing wordt een waterstofperoxide (H2O2)-oplossing toegevoegd. Bij de reactie ontstaan Ce3+-ionen en zuurstofgas.
b) Aluminium reageert in een basische oplossing met nitraationen onder vorming van ammoniak (NH3(aq)) en aluminaationen (AlO2-).
c) In een oplossing van kaliumjodaat (KIO3) en een overmaat kaliumjodide zal een redoxreactie optreden, waarbij I3- ionen ontstaan.
d) Aceton (CH3COCH3(aq)) wordt door geconcentreerd salpeterzuur geoxideerd, waarbij azijnzuur (CH3COOH (aq)), koostofdioxide en stikstofdioxide ontstaan.
e) Aan een ijzer(II)chloride-oplossing wordt een aangezuurde kaliumpermanganaat (KMnO4)-oplossing toegevoegd. Bij de reactie ontstaan Fe3+ en Mn2+ ionen.
Hoe los je (in ieder geval) bij b, c en e op? Want bij c, zijn daar geen H+ ionen betrokken?

Bij voorbaat dank.