1. Een Voltmeter wordt altijd aangesloten tussen de punten waarover je de spanning wilt meten, en een Ampèremeter staat altijd in de draad waarin je de stroom wilt meten. In je schakelschema staat de Ampèremeter dus in serie met de weerstand, en de Voltmeter is parallel geschakeld met de weerstand.
2. Buiten een spanningsbron loopt de stroom van plus naar min, daarbinnen van min naar plus, dus aan de hand hiervan kun je de richting van I bepalen.
3. Als U de spanning, I de stroom en R de weerstand is, dan geldt volgens de wet van Ohm: U=I*R, dus I=U/R. Omdat U en R bekend zijn is I ook bekend.
4. Zie 3.
5. Laat A1 de oppervlakte van draad 1 zijn, v1 de stroomsnelheid in draad 1, A2 de oppervlakte van draad 2 en v2 de stroomsnelheid in draad 2, dan geldt: A1*v1=A2*v2, dus v2=A1*v1/A2. Omdat A1=1 mm² en A2=2 mm² geldt: A1*v1=2*A1*v2, dus v1=2*v2, dus v2=1/2*v1. De stroomsnelheid in draad 2 is dus de helft van de stroomsnelheid in draad 1.
6. Als Q de lading is, I de stroom en t de tijdsduur, dan geldt: I=Q/t, dus Q=I*t. Omdat I en t bekend zijn is Q dus ook bekend.
7. Laat n het aantal elektronen zijn en Q de lading, dan geldt: Q=n*e, waarbij e=1,6*10-19 C de elementaire lading voorstelt. Uit Q=n*e volgt dan: n=Q/e. Omdat Q en e bekend zijn is het aantal elektronen n dus ook bekend.
__________________
"Mathematics is a gigantic intellectual construction, very difficult, if not impossible, to view in its entirety." Armand Borel
|