- - -
“Vader, we krijgen zwaar weer!” zei Timmie die bij het raam stond. Hij had zijn handen op de vensterbank gelegd, stond op zijn tenen, en tuurde de hemel af. “Kunnen we dan gaan vissen?”
“Misschien wel jongen. We kijken het nog even aan. Als het echt met bakken uit de lucht komt vallen, gaan we. Ok?” zei vader vanachter zijn krant.
“Ok, vader.”
Moeder hadden zij thuisgelaten. Samen, vader en zoon, zouden zij een weekend in de afgelegen blokhut van oom Rinus blijven, vlakbij het koele meer. Net buiten de grenzen van de beschaving. Het zou er barsten van de vis en het toeval wilde dat vader en zoon beiden verzot waren op hengelen. Al drie dagen wachtten zij op het goede visweer. Nu hing eindelijk iets in de lucht.
“Vader! Kom snel kijken!” zei Timmie opgewonden. Vader hief zich uit zijn stoel, legde de krant, die hij al drie dagen las, weg en liep naar het raam toe.
“Wat is er aan de hand, jongen?”
“Kijk naar de lucht vader! Wat is dat?” zei Timmie terwijl hij wees. De vader keek en zag. De lucht was duister en zwanger van onheil, maar dit was niet al te verontrustend. Hetgeen dat het tweetal ongemakkelijk maakte, was het feit dat er een rode gloed over de wolken leek te hangen. Verbaasd dacht vader na: gele lucht, dan zit er onweer, maar verderop. Groene lucht, dan is er onweer, vlakbij en hevig. Rode lucht, dan… Wat betekende een rode lucht in hemelsnaam? Hij besloot zijn visboeken te pakken. Vissen stond in nauw verband met het weer.
“Vader, wat is dat rode nou?”
“Ik weet het niet Timmie. Laat pappa het even opzoeken.”
Hij had al vier boeken doorgebladerd, maar nog altijd niets gevonden. Hij voelde de onrust in zich groeien en zag hoe dit weerspiegelt werd in Timmie, die ronduit bang was. Hij moest het kind zijn zekerheid teruggeven.
“Timmie,” begon hij langzaam, “er staat hier dat die rode lucht betekent dat er zwaar weer aankomt. Misschien goed visweer, maar we wachten even tot het losbarst. We weten immers niet hoe zwaar het is.”
“Ja, pappa.” zei Timmie. Het laatste wat hij nu wilde doen was vissen. Hij was bang.
”Het is trouwens al laat. Laten we nog wat slapen. Wie weet gaan we vannacht dan vissen.” zei vader met een glimlach.
Die nacht werd het niet donker. De rode gloed bleef omnipotent aanwezig en perste zich door de kieren en spleten van de blokhut naar binnen. Vader kon de slaap niet vatten en Timmie woelde onrustig.
Een harde klap deed hen opschrikken. Geen onweer, maar alsof iets tegen de buitenmuur gesmakt was. Beiden waren wakker en Timmie verstopte zich onder de dekens, terwijl hij om zijn vader riep.
“Rustig maar. Pappa gaat kijken wat het is.”
De wind gierde door de blokhut en klauwde zich om de voeten van vader. De koude luchtstroom trok aan zijn broek. Hij liep trillend van kou en angst naar het raam en keek naar buiten.
Het stormde en de bomen werden verwrongen door de wind en de gloed. Bladeren vluchtten paniekerig in het rond en belemmerden het zicht. Het rood was indringender geworden, alsof de wereld permanent in een vurige schemering bleef. Vader kneep zijn ogen samen en zag iets in de verte. Een vlek, een vreemde vorm. Het kwam razendsnel dichterbij, totdat het met een enorme klap tegen de ruit aan sloeg.
Het was een halfvergaan lijk. Op ooghoogte hing het daar, vastgehouden door de wind. De onderkaak van het lichaam zakte langzaam weg en één van de rotte ogen was kapot geslagen. Als een ongekookt ei droop het langs de ruit naar beneden.
Vader deinsde achteruit, terwijl tegen de muur verderop eenzelfde klap te horen was, gevolgd door nog een klap op het dak. Timmie schreeuwde en vader lachte: het regende lijken!
“Timmie!” schudde zijn vader aan het bed, “Word wakker! We kunnen gaan vissen!”
Timmie stroopte het doordrenkte deken van zijn hoofd en bovenlichaam en keek zijn vader angstig aan. Het haar van pappa zat verward en zijn ogen waren te groot. Enthousiasme of... iets anders?
“Oh, vader, ik had zo’n vreselijke droom. Over een rode lucht en...”
“Geen tijd voor!” zei vader, “We moeten vissen! Vissen!”
Snel werd Timmie in zijn visserspak gehesen en kreeg hij een hengel in zijn handen geduwd. Vader schopte de deur open en de wind blies zand en bladeren hun hut in. Het rode licht sloop naar binnen.
Buiten, onder het afdak, keken zij rond. Vader was enthousiast. Hij lachte constant en keek wild van links naar rechts. Timmie was bang en keek schichtig om zich heen, zijn armen voor zijn buik gevouwen.
Een weggerot lichaam zeilde vlak langs Timmie en klapte met een natte dreun kapot tegen de muur van de blokhut achter hen. Bloedspetters renden over hun gezichten en Timmie was verlamd van angst. Vader sloeg zijn handen ineen, lachte uitbundig en schreeuwde door de wind; “Wat een weertje, hè?”
Timmie kon alleen maar schreeuwen.
- - -
LUH-3417
|