Hieronder een verhaaltje over mijn jeugd. Ik heb het precies zo beschreven als ik het me herinner. Ik denk dat ik een jaar of zeven/acht was. Veel plezier en alle commentaar is welkom.
Plein
Zuchtend sjouw ik de wigwam door het huis. Ik probeer niets om te stoten. Het gaat moeilijk. De opgevouwen wigwam is lang en dun en het lukt me bijna niet netjes door de gang te lopen. Wij hebben de mooiste indianentent van het plein. Eigenlijk is hij van Loes, zij heeft hem gekregen. Hij is blauw met rood en groen en geel, heel vrolijk. Ik breng hem naar het midden van het grasveld. Marlot heeft haar koepeltentje al gehaald en Roza de washekjes. Ik probeer de wigwam op te zetten maar ik ben niet sterk genoeg en hij valt. Ik laat hem liggen en hoop dat niemand zag hoe dom ik deed. Snel ren ik naar binnen. “Mááám??!” Mama geeft geen antwoord, terwijl ik zeker weet dat ze me heeft gehoord. Ik stamp twee treden de trap op, weer roep ik “Mama!!” Ik hoor voetstappen van zolder komen. Het zijn die van mama, ik weet het zeker. ‘Kraak, kraak, kraak-kraak’. Ik vraag waar de kleden zijn, want we bouwen buiten hutten. Ze gaat mee naar de garage, die moet je openmaken met een lange sleutel. Of eigenlijk meer een soort stokje met een gek punt dat je heel hoog in de garagedeur moet steken. Je moet stevig draaien. Mama vind het moeilijk. Papa kan het beter, maar hij is ook een vader. Ik druk mijn neus tegen het glas in de deur. Het is gek glas, met wiebelige vierkantjes erin. Je kunt er bijna niet doorheen kijken. Net als bij Meneer Deuten. Die heeft een ruit waar alleen hij doorheen kan kijken, vanuit de woonkamer. Hij houdt ons in de gaten. En hij is eng, hij wil Wouter in de sloot gooien. Dat heeft Roza gezegd. Eindelijk heeft mama de deur open gemaakt en ik loop de garage in. Het ruikt heel lekker, net als bij een benzinepomp. Het prikkelt in mijn neus. Mama tilt twee dekens uit de bolderkar. Ik draag er één. Als ik buiten kom staat de wigwam mooi rechtop. Ik hoef alleen de touwtjes nog dicht te knopen. Ik weet niet waar ze voor zijn, maar ze moeten wel dicht. Anders hangen ze maar zo naar benenden. Roza is bezig lakens over de hekjes te doen, zo maakt ze een gang. Ik maak me zorgen. Hoe moet het nou als zij straks niet meer buiten wil spelen? Niemand is zo goed in hutten bouwen als Roza. En niemand anders heeft al die wasrekjes. Ik hoor Marlot roepen dat de knijpers op zijn en ik zeg dat ik onze wel ga halen. Snel ren ik naar binnen, de trappen op naar boven. Naast de wasmachine staat een emmertje met houten knijpers. Ik neem het helemaal mee.
De hut wordt al mooi. Er zijn twee gangen naar de tenten toe en in het midden is een plek waar we kunnen staan. Loes wil er al in, maar het kan nog niet. Pas als Roza het zegt. Loes zeurt dus ga ik met haar naar de schommel. Ik vraag of ze wil schootschommelen en ze knikt. Ik ga op het plankje zitten en til haar op schoot met haar benen de andere kant op zodat we elkaar aankijken. Al snel gaan we heel hoog. Ik probeer met mijn tenen de takken aan te raken en Loes gilt dat haar buik kietelt. Zou je over de kop kunnen met een schommel? Misschien wel als je op je allerhoogst gaat. Ik schommel nóg harder. Nu worden we steeds als we heel hoog zijn met een schok naar beneden gekwakt. Wim komt net langs. Hij lacht erom, hij zegt dat we te hoog gaan. Daar komt het door. Ik heb geen zin meer en laat mijn benen bungelen zodat we steeds langzamer gaan. Ik moet erg mijn best doen, het lijkt net of mijn benen niet luisteren. Ze willen steeds maar weer doorgaan met schommelen. Als we bijna stil hangen, roept Marlot. De hut is klaar.
|