|
Ik schrijf normaal niet dit soort teksten, maar dit moest ik toch echt opschrijven. Een beetje experimenteel dus. Alle commentaar en aanwijzingen zijn welkom!
Droom
Ik loop door de gang van het vakantiehuis, waar ik met mijn vader, mijn stiefmoeder en twee anderen op vakantie ben. Het is een lange gang, met talrijke kamers aan weerszijden. Aan het ene uiteinde bevindt zich de voordeur, aan het andere de woonkamer. Ik zie mijn stiefmoeder in de richting van de badkamer lopen, waarschijnlijk om te gaan douchen. Dan loop ik naar de ruime woonkamer, waar mijn vader in een luie stoel een krant zit te lezen. Hij kijkt op. ‘Heb je dat stukje over die diefstallen gelezen?’ zegt hij, ‘er staat dat er in afgelegen vakantiehuizen als deze de laatste tijd behoorlijk veel diefstallen worden gepleegd.’ Hij gaat weer verder met lezen. Ik draai me om en loop terug, de gang in. Eén van de kamertjes aan de gang is de opslagruimte. Deze bevindt zich vlak bij de voordeur, als je binnenkomt aan je linkerhand. Deze opslagruimte wordt, vraag me niet waarom, louter gebruikt voor het opbergen van dozen vol soesjes. Niet dat ik op dit ogenblik zo’n ontzettende trek in soesjes heb, maar toch loop ik er maar heen. Blijkbaar verveel ik me.
Bij de deurloze ruimte aangekomen, houd ik stil. Wat ik zie verbaast me, hoewel ik op een vreemde manier ook wel zoiets verwacht had. Het is een mens, een vrouw blijkt even later, en ik heb haar nooit eerder gezien. Ik besef dat het een dief moet zijn, die het voorzien heeft op onze soesjes. In ieder geval doet ze iets met één van de kartonnen soesjesdozen, ik kan niet goed zien wat. In de overtuiging dat ik slechts met een hongerige kruimeldief te maken heb, ben ik zo overmoedig mijn stem te verheffen. ‘Ik heb je gezien!’ roep ik vanaf de gang. Ze draait zich om – dat het een vrouw is zie ik nu pas – en begint weg te rennen. Ook het pistool in haar hand bemerk ik nu pas. Binnen een oogwenk is ze door de voordeur, die blijkbaar openstond, en rent de vlakte op, die zich uitstrekt aan alle kanten van het grote, alleenstaande vakantiehuis. Ik volg haar enkele stappen, maar niet veel verder dan de deurpost.
Op de vlakte wandelen tientallen mensen rond, ieder alleen en met een zekere afstand van de anderen. Vreemd eigenlijk, besef ik nu, wat deden al die mensen daar op die afgelegen vlakte? Op dat moment neem ik niet de moeite hier ook maar één ogenblik bij stil te staan. Ik zie hoe de dichtstbijzijnde wandelaar op de dief afrent en haar tegen de grond trekt, waarbij hij ook zelf tegen de vlakte gaat en boven op haar landt. Hij is duidelijk van mening haar overmeesterd te hebben, maar ik weet beter, want ik zie hoe zij haar rechterhand uitsteekt, waarin zich nog altijd een pistool bevindt. Pas als ik zie dat de loop in mijn richting wijst, besef ik dat ik me beter ergens in het huis had kunnen verstoppen, in plaats van hier te staan kijken alsof er een voorstelling gaande is. Ik zie dat de vrouw aanstalten maakt om overeind te komen. Haar gezicht laat niets aan duidelijkheid te wensen over: ze moet mij hebben.
Haastig en angstig ren ik door de lange gang, zonder om te kijken. Of ik op dit moment nog mezelf ben, kan ik niet met zekerheid zeggen. Ik kom langs de badkamer. Die staat open en mijn stiefmoeder is nergens te bekennen. Zonder na te denken ren ik voort, een vrouw met een pistool op mijn hielen, daar ben ik van overtuigd. Ik kom in de woonkamer, waar mijn vader zojuist nog zijn krant heeft zitten lezen. Verleden tijd, want ook hij is in geen velden of wegen meer te bekennen. Het is een gigantische woonkamer, bijna een balzaal, gevuld met tientallen verschillende meubels. In een hoek, rechts van de deur, bevindt zich, afgebakend door een laag muurtje, de keuken. Ik ren er heen, verstop me achter het muurtje en wacht af. Ik ben nu duidelijk niet meer mezelf, bedenk ik achteraf, zonder goed te weten waaraan je dit nu eigenlijk moet merken. Terwijl ik daar zit, is dit van geen enkel belang. In ieder geval wil ik niet dood.
Ik hoor voetstappen en besef dat de dievegge de woonkamer betreden heeft. Ze komt mijn kant op, terwijl ik probeer zo zacht mogelijk adem te halen. Ik voel hoe spanning de plaats inneemt van mijn angst. De vrouw is het muurtje voorbijgelopen en staat nu tegenover de keuken. Ik kan haar zien. Zij kan mij zien. Ze richt haar pistool nauwkeurig op mijn voorhoofd en lost een schot. Ik zie geen kogel, noch hoor ik een knal of voel ik pijn. Toch weet ik dat ze geschoten heeft en dat ik dood ben. Wie ik ook ben.
Ik word wakker in het vakantiehuis, waar ook mijn droom zich heeft afgespeeld. Die middag, als we met ons allen in de gigantische woonkamer zitten, vertel ik er over aan de anderen. Marjon en Pepijn, die ook mee zijn op vakantie, schijnen – vraag me niet hoe – alles af te weten van het verleden van het vakantiehuis. Ze vertellen dat er hier een tijd geleden werkelijk zoiets gebeurd is en dat iemand die, geloof ik, Maartje heette dit allemaal werkelijk heeft meegemaakt. Ze vertellen het alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, dat ik in mijn droom de plaats inneem van iemand die decennia geleden vermoord is. Ook ik neem op dat moment niet de moeite het vreemd te vinden.
Die Maartje had zich beter in de badkamer kunnen verstoppen, denk ik onwillekeurig. Als in een droom zie ik hem of haar in de badkamer verstopt zitten, met de deur op slot, terwijl de kogels door de muur naar binnen vliegen. Maartje houdt de adem in en zit doodstil, in de hoop dood gewaand te worden. Plotseling komt aan de droom een einde. Niet alleen aan het beeld van de badkamer, maar ook aan de andere.
Voor de tweede keer word ik wakker, door het geluid van een wekker ditmaal, en in mijn eigen huis. Als ik het onding tot zwijgen heb gebracht en me aan het aankleden ben, probeer ik me de details van mijn droom te herinneren en lach erom. Glimlachend over het idee van een soesjesdief loop ik de trap af. Die moet ik opschrijven, denk ik.
__________________
Romantici rouleren de wereld
Laatst gewijzigd op 02-09-2004 om 14:34.
|