Oud 14-06-2006, 20:03
Verwijderd
Réveille

Lente
Ik open mijn ogen en zie jou naast me liggen. Nog niet echt, slechts in mijn verbeelding. Het liefst zou ik je aanraken, maar het beeld in mijn hoofd komt niet overeen met de afdruk op het lege kussen. Je zou je moeten scheren, denk ik bij mijzelf. Ik neem me voor het te zeggen als ik je weer over je stoppels kan aaien. De lentezon straalt weifelend binnen. De rode gordijnen laten slechts een kiertje open.
Mijn ontbijt krijg ik nauwelijks binnen. Ik ben verliefd en wel op jou. Snel drink ik een glas melk en verdwijn naar boven, waar ik mijn ochtendjas zal ruilen voor een frisse zomerjurk. De zomer zal weldra komen en vanaf dan zullen we samenzijn. Mijn eenpersoonsbed, ‘eenzaamheid’, heb ik verruild voor een tweepersoonsbed. Voor jou.
Ik kan de hele dag aan niets anders denken, dat voel ik nu al. Tussen de vlinders door fladderen de gedachten, wat ik zou doen als ik je zou zien. Belangrijker nog, wat ik zal gaan doen om jou te zien. In de spiegel slechts mijzelf, maar alsof ik je handen op mijn schouders voel. Bijna, maar het spiegelglas is de grens tussen voelen en verlangen.
Het park is mooi buiten. Zal ik op de fiets gaan, of toch maar lopen? Als ik op de fiets ga, kunnen we samen fietsen. Maar niet als je te voet bent, dan moet je bij me achterop en je arm om mijn middel leggen. Ik kan ook te voet gaan, dan kunnen we hand in hand lopen. Maar niet als je op de fiets bent, dan zit ik bij je achterop en leg ik mijn hand om jouw middel. Mijn andere hand gebruik ik om mijn jurk laag te houden.
Ik besluit te gaan lopen, het is niet ver van mijn kamer. De zon schijnt nog steeds, maar mijn huid is nog wit. Zou je dat mooier vinden dan bruin? Men zegt niet voor niets dat wit een maagdelijke kleur is. Maakt het je helemaal niets uit? Het park is bijna leeg. De bankjes zijn leeg, er lopen wat mensen over de paden. De eenden volgen alsof ze in geen tijden brood hebben gehad. Zelfs het mooie bankje bij de fontein is leeg. Ik besluit daar te gaan zitten, daar waar het water mijn gezicht beroert. J’en ris. Het is lang geleden dat ik je hand hier kon pakken en ook nu blijft de plaats naast me leeg.
Zal ik nog wat langer blijven, nog een minuutje of vier? Ik heb er al de hele middag gezeten, gewacht op jou. De zon begint weer aan zijn afdaling, moe van het klimmen. Langzaam naar de horizon, volg de route en alles komt goed. De zee is ver weg van hier, maar de zon ook. Het licht valt anders, het leven om me heen kleurt iets roder. Rood is de kleur van de liefde, maar waar ben jij dan? De vier minuten zijn natuurlijk allang voorbij.
De deur valt achter me in het slot. De hele middag in het park gezeten, de eendjes gevoerd met het brood dat ik meenam voor de lunch. Zelf niets gegeten, dat moet nu dan maar. Het is donker in huis, maar ik heb geen zin om licht aan te doen. De leegte van de kamer zou me alleen maar meer beklemmen als ik zou zien wát er precies leeg staat. De bank, een tweezitter, zou maar door één vrouw bezeten worden. Misschien moet ik maar gewoon gaan slapen, natuurlijk niet denken over de problemen die ik nu heb. Ik besluit alles weg te drinken, de wijn staat immers al te lang in de kelder. Is de wijn nog goed? Dat weet ik niet, maar na enkele glazen zou ik het verschil toch niet meer proeven. De kurk ligt onder de bank, morgen moet ik die er onderuit halen. Morgen, ja, morgen. De waas van dauw valt op mijn oogleden en ik bied geen weerstand. De alcohol wordt me teveel en ik braak achter de bank. Ook voor morgen, net als de hoofdpijn die me zal besluipen. Je n’en ris pas. Je n’en ris plus. Lachen wil ik niet meer.
Na de trap mijn slaapkamer en ik vind mijzelf terug tussen de dekens. Ik spring tussen verwarde dromen door en de vlinders zijn gaan slapen. Eerder vroeg ik me af waar je was, maar nu ben je even niet in mijn hoofd. Later wel weer, dat beloof ik je.

Zomer
Ik open mijn ogen en zie jou naast me liggen. Nu wel echt, de verbeelding is voorbij. Ik aai je over je wang en druk een kus op je slaperige lippen, nog met een zweem van de wijn van gisterenavond. Je hebt je al geschoren, maar niet vanochtend. Daar ben je te slaperig voor. Gisteren had je het ook niet kunnen doen, de stoppels verdwenen pas toen de wijn in overvloed was. Een lichte mist in mijn hoofd weerhoudt me om er over na te denken. Het bed naast me is ineens leeg, de gordijnen worden uiteen geschoven. Het ontbijt wordt mijn bed op geschoven, hoe kan het dat je zo snel bent? Ik lach erom. Je slaperigheid was maar een schijnbeeld.
‘Lieverd, het is tijd om op te staan!’
Ik knik loom en begin aan het beschuit. Onze tandenborstels omhelzen elkaar in het glas. De spiegel kijkt terug met jouw ogen. Het is zo fijn om bij jou te zijn.
Na het ontbijt kleden we ons aan. Het park lokte ons met zomerstralen, het is warm. Met mijn zomerjurk zou dat geen probleem moeten zijn, bedenk ik me, en neem je bij de hand. De bankjes zijn gevuld, behalve die ene bij de fontein. De wind staat erop, waardoor de waterdruppeltjes je nat zouden maken. Je vindt het niet erg, juist fijn. Ik weet het. We gaan samen op het bankje zitten en voelen de zachte deken van het water over ons uitgespreid worden. Ik pak je hand. Ergens is deze situatie zo bekend. Ik houd mijzelf voor da tik dit gedroomd heb, vele malen voor de zomer.
Dromen heb ik veel gedaan, je kunt niet weten hoeveel. Ik ben zoveel vergeten, ik weet niet eens hoeveel. Maar liefst onthoud ik alles wat met jou te maken heeft. Je blauwe ogen, die speciale kleur blauw. Anderen vinden het natuurlijk normaal blauw, maar ik niet. Jij bent speciaal, dus je blauw is ook speciaal. Je glimlacht alleen, als ik zulke dingen zeg. Je slaat een arm om me heen en je kust me. De kusjes plaats ik tussen de vlinders, mooie herinneringen aan jou. Maar de mooiste ben ik kwijt. De herinnering hoe het allemaal begon, toen we elkaar ontmoetten.
Je houdt me vast alsof je me nooit los zal laten, alsof ik de pen ben waarmee jij je liefdesbrief schrijft. De avond valt met een klap, ineens leunt de zon tegen de horizon. We besluiten naar huis te gaan, lekker te koken en daarna te gaan slapen. Op weg naar huis lopen we hand in hand, fantaserend over de toekomst, hoe lang we wel niet bij elkaar zouden blijven. Jij bent optimistischer dan ik, tot de volgende zomer, minstens. Ik vrees voor de herfst.
De deur valt in het slot en ik doe de lichten aan. Je kruipt op de bank en wacht tot ik naast je kom zitten. Je ogen kijken verlangend. Te verleidelijk om te weerstaan. Je kin is nog steeds glad, te glad misschien.
De dekens vallen over ons heen en ik trek je op me. Je kust me overal. Ik aai over je blote rug en prik zachtjes in je zij. Je kunt er niet tegen en je weet het. Voor we het weten zijn onze tongen weer in elkaar verwikkeld. Jouw hand op mijn dij. Ik aai over je been, kus je hals.
Dit is de liefde die je me kunt geven, en ik voel me als een verslaafde. Zo erg is het niet, denk ik zelf, het voelt goed. Dit is het vuur waar schrijvers over schrijven. Vurige liefde is gewoon de warmte van onze bezwete lichamen tegen elkaar.
Verzadigd ploffen we in de kussens, de deken ligt half naast het bed. Jij bent mijn deken. Met jouw naakte lichaam nog op het mijne, val ik in slaap. Ik heb al gedroomd vandaag, daar kan de nacht niets meer aan doen.

Herfst
Vannacht ben ik wakker geworden. Je bent van me afgerold en de deken was nergens te bekennen. Nu wil je me niet eens aankijken. Je ligt met je rug naar me toe en je gromt vervaarlijk als ik je aanraak. Wat is er gebeurd dat jou zo maakt? Ik sluit mijn ogen even en voel je weggaan. Geen ontbijt op bed voor mij vandaag. Beneden hoor ik je een bord pakken. Eén bord maar, één mes, één glas. Je doet alsof ik niet meer voor je besta, maar het is nog niet voorbij. Ik denk dat het gewoon even duurt voordat je door krijgt hoeveel je me mist. We zijn al zo lang samen. Zo lang dat je het niet kunt negeren. Nee, toch?
‘Vanavond ben ik er weer.’, roep je naar boven.
Je opgewekte stem is verdwenen, waarschijnlijk verdwenen met de zomerzon. Achter de gordijnen zie ik niks, je hebt zelfs geen kiertje voor me opengelaten. Ik trek mijn ochtendjas aan en ga naar beneden. Je bord ligt nog op de tafel, de broodkruimels erop. Je hebt hagelslag gegeten. Ik weet niet eens dat je daarvan houdt. Ik drink alleen een glas jus d’orange, kruip daarna maar weer in bed. Ik heb geen zin om iets te doen vandaag. De gordijnen heb ik zelf maar open gemaakt. Het park ziet er verlaten uit, bijna doods. De bladeren liggen allemaal al op de grond en de bomen staan als stille geraamten. Wiegen in de wind alsof ze niets beters te doen hebben. De fontein staat uit, als voorbereiding op de winter.
Was ik niet goed genoeg voor je? Wat kom ik te kort? Waarom vertel je het me niet gewoon, zodat ik er aan kan werken? Ik weet dat er iets is, maar je wilt me niet zeggen wat. Het is al te erg dat ik er naar moet vragen. Ik wil het niet eens weten. Ik ben niet meer de pen waarmee jij je liefdesbrief schrijft. Misschien ben ik de pen nog wel, maar is de brief niet meer aan mij gericht. De laatste regels aan mij lijk je al geschreven te hebben, maar ik wil verder met je. Voorbij de herfst, door de winter heen, op naar de lente. Je stoppels zitten er ook weer, de scherpe, ruwe kantjes van je gezicht. Ik dacht dat je je al geschoren had.
Ik loop door het park, in mijn zomerjurk. Het is inderdaad erg fris buiten, het kippenvel staat op mijn gebruinde armen. Een druppel tikt tegen mijn schouder, loopt via mijn rug naar beneden. Het voelt zo ontzettend koud aan. Een druppel tikt tegen mijn wang aan, maar deze is warm. Hij loopt over mijn wang naar beneden, houdt halt bij mijn kin, en laat dan los. Het begint te regenen en ik ren naar huis.
Met moeite krijg ik de sleutel in het slot. Mijn handen zijn te koud om nauwkeurig te bewegen, maar uiteindelijk kom ik toch binnen. De bank is weer leeg, maar het is ook nog geen avond.
Het is wel avond geworden en ik kook voor mijzelf. Jij bent er nog steeds niet en ik denk ook niet dat je nog komt. In mijn eentje kruip ik tussen de dekens. ’s Nachts voel ik je aanwezigheid wel, maar ik voel je ook weer weggaan. Dit keer definitief.

Winter
Ik heb niet geslapen, dus ik ben ook niet wakker geworden. Maar één hoofd op twee kussens, één lichaam in een tweepersoonsbed. De ruimte beklemt me. Ik wil je aanraken, zelfs de ruwe kantjes van je gezicht. De ruwe kantjes van je persoonlijkheid. Maar je stoppels zijn weg, net als jij. De gordijnen zijn gesloten en blijven de hele dag gesloten. Ik besluit mijn bed niet uit te komen, niet vandaag. Liefst begin ik een winterslaap, om niet te merken dat jij er niet bent om me op te warmen. Maar warm ben ik al, van binnen. De vurige liefde is er nog, het brandende verlangen geldt nog steeds. Jou ben ik kwijt, waardoor de vurige liefde mijn leven consumeert. Het brandende verlangen zet mijn huis in brand, de vlinders sterven. De onschuldigheid van kleine wezens is overstemd door de vernietiging van een vuur. In mijn hoofd voel ik de lucht aangezogen worden. Mijn geest vertroebelt en nu heb ik zelfs geen wijn nodig. Ik heb een grote schoonmaak nodig, een vuur dat alles dat me herinnert aan jou, verbrandt. Maar zelfs als dat gebeurt is, verlang ik naar jou. Het vuur uit mijn verbeelding overstemt het duister waarin ik niets zie. Door het vuur heen zie ik silhouetten, maar ik weet niet waarvan. Het fundament van het huis dat ik ooit in mijn hoofd gebouwd heb. De tempel van de liefde, waar de kaars uit zijn voegen is gebarsten. Of zie ik jou?
Ik weet dat je mij ziet en dat maakt me gelukkig. Maar naar mij kijken is niet genoeg. Ik sluit mijn ogen, niet definitief, zeker niet. Ik wacht tot je kijkt naar wat je hebt achtergelaten.

Advertentie
Topic gesloten

Topictools Zoek in deze topic
Zoek in deze topic:

Geavanceerd zoeken

Regels voor berichten
Je mag geen nieuwe topics starten
Je mag niet reageren op berichten
Je mag geen bijlagen versturen
Je mag niet je berichten bewerken

BB code is Aan
Smileys zijn Aan
[IMG]-code is Aan
HTML-code is Uit

Spring naar


Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 21:34.