Het was donker. Ver boven hem schenen de weinig te ziene sterren vaag, met een traag flikkerend signaal. Het laatste wat nog niet aangevroten was.
Terugkijkend naar zijn schoenen, viel het hem op, hoe mager hij was geworden in die korte tijd.
Zuchtend keek hij omhoog en draaide zich om, zijn kamer inkijkend.
Zijn gevoel verraadde hem dat hij niet alleen was. Hoewel het eigenlijk wel hoorde.
De lege kamer straalde een troosteloze sfeer uit, met afbladderend wit aan de wanden en een portret van HIJ aan de muur.
In de dichtstbijzijnde hoek bij het raam lag een matras, waar tot voor kort iemand in had geslapen. Was hij dat geweest?
In de andere hoek van de saaie kamer stond een grijze stoel. Vermoeid ging hij zitten en zette zijn armen onder zijn kin. Peinzend dacht hij na. Wat was er gebeurd? Sinds gisteren wist hij niet meer wat er met hem was gebeurd.
Het stapeltje boeken naast de steol, vertoonde verder weinig betekenis dat hem verder kon helpen. Het bureau dat het verst zich van hem bevond, bleek netjes opgeruimd, iets wat niet echt een tic van hem was, dacht hij lachend. Maar ok, dat kan ik wel fout hebben. Sinds gisteren zit alles er niet meer zo goed in.
Zijn blik bleef hangen bij de deur.Die stond open. En hij had altijd gezworen die dicht te doen."De deur. Open?"
Hoewel hij na bleef denken hoe dat kwam, en toch een beetje bang was, liep hij ernaartoe. Om het weer zorgvuldig op slot te doen.
Buiten was geschreeuw te horen. Het altijd gedempte geschreeuw.
Hij vond het tijd om te slapen.
-
Wakker geworden viel hem op dat er iets verschoven was. De dag ervoor? Deze nacht? nee het moest al een tijd zijn. De kleuren wit op de muur correspondeerden niet met elkaar. Het had het soort wit, van iets waar een tijd iets gehangen had.
Langzaam keek hij op naar het schilderij van HEM. en verschoof het. De muur erachter bleek niet een kleur te hebben van een plek waar al een tijd iets hangt.
Het laatste wat niet aangevroten was noemde hij gisteren de sterren. Waarom zei hij dat? Alles leek toch perfect te zijn. behalve dan zijn geheugen.
De deur zwaaide naar buiten, en hij liep naar de keuken van het appartement, een plek waar alles opgestapeld en vies was. Alles lag er slecht onderhouden bij. Een paar vieze borden verschuivend, vulde hij een oude ketel met water. En liep terug naar de kamer.
Zijn boeken. Die had hij al een tijd niet aangeraakt, wist hij. Maar er lag geen stof op de pagina's.
Een boek waar hij kennelijk in begonnen was, pakte hij op en opende het op de pagina waar een papiertje tussen lag.
"...en dat is het feit dat op de loer ligt. Een loper past in elk willekeurig slot en vertoont de waarheden - Erich Onsw.........."luidde het citaat op het stukje papier.
Hij keek op de achterflap. Een paar onbeduidende krabbels.
Zittend op de grond wilde hij verder lezen in het boek, een boek over theorieen van kwantumfysica, totdat de ketel begon te fluiten.
-
Aangekleed en gewassen betrad hij opnieuw de kamer en besloot de boel op orde te houden en uit te zoeken wat hij nou die godvergeten dag allemaal had gedaan.
Hij kon er niet opkomen.
Zo kwam het besluit om te gaan slapen, alhoewel besloot hij dat wel helemaal zelf?
Al slapend betrad hij het dromenrijk, waar hij de werkelijkheid door elkaar haalde met de werkelijke werkelijkheid.
-
Zonlicht viel op hem en zorgde voor zijn ontwaking uit de diepe slaap die hem dingen liet zien die hij dacht vergeten te zijn.
loom opende hij zijn ogen. "Wat is hier gebeurd?" . Een gigantische chaos was er ontstaan in zijn kamer. Overal om hem heen lagen zijn persoonlijke bezittingen. Een huiszoeking van HUN?
Hij haastte zich naar de stapel boeken. Hij wist het weer. Alle dingen die vershcoven waren, ze wezen het uit.
Hij werd in de gaten gehouden.
Door het tumult waarin hij wakker werd, vergat hij de pijn die hij voelde in zijn onderarm. Hij stroopte zijn mouw op. Een litteken. Vermoedens speelden op. De waarheid achterhalen is een verboden goed.
Hij wist wat de straf was. Hij werd bleek.
Haastig gooide hij de keukendeur open. Een la viel uit de kast. Messen vielen op de grond. Dat is wat ik nodig heb en pakte een mes op.
Hij zag bleker. De schede van het lemmet was voelbaar op de schroeiende plek van het rare litteken. Zijn huid werd ingedrukt, maar liet weer los.
Hij durfde het niet. 'nee, ik kan die chip er niet uithalen, dat kan ik niet'.
Maar hij had geen keus wist hij, dus herhaalde hij het scenario opnieuw.
Het mes kletterde op de grond. Even later viel hij. Hij had gefaald. Hij was te traag geweest. De chip had zijn dodelijke lading verspreid.
De loper was niet meer. De waarheid werd voorgoed vergeten.
|