Dit zijn de eerste 2 hoofdstukjes van een verhaal waar ik tijdje geleej aan begonnen ben.....het wordt een fantasieverhaal (denk ik)
...moet ik ermee doorgaan of niet?
1
Er begon vorm aan te komen. Langzaam tekende ik de details van de eendenkop en het lijf. Ik pakte mijn krijtjes en kleurde het zorgvuldig in. Ik was zo geconcentreerd bezig dat ik niet doorhad dat er iemand naast me stond.
‘Wat mooi.’
Ik schrok en probeerde de tekening gauw weg te stoppen. Met een rood hoofd keek ik omhoog. Voor me stond een meisje. Ze moest ongeveer van mijn leeftijd zijn, misschien iets ouder. Ze zag er armoedig uit: ze had een oud shirt aan met ‘Canedian Sport’s’ erop en een spijkerbroek. Al was dat laatste eigenlijk geen spijkerbroek meer te noemen; het was net of iemand hem al 3 jaar als poetslap gebruikte.
Het meisje moest door hebben gehad dat ik naar haar kleren keek, want plotseling en een beetje brutaal zei ze: ‘Ik weet dat ik er niet uitzie. Maar ik heb niets beters. Problemen mee?’
Ik schudde mijn hoofd. Naar waarheid.
‘Schik eens op,’ commandeerde ze. Ik legde mijn tekenmap naast me en schoof naar het einde van het parkbankje. Ze plofte naast me en ze stak haar hand uit.
‘Ik ben trouwens Saartje. Saar voor vrienden,’ voegde ze eraan toe. Het bleef even stil.
‘Mag ik je tekeningen nog eens zien?’
Ik reageerde niet. Mocht ze dat? Ach, wat zou het ook. Ik kende haar tenslotte niet eens. Langzaam haalde ik ze tevoorschijn en gaf ze aan haar.
‘Alsjeblieft.’
Ze pakte de stapel aan en bladerde erdoor. Verschillende keren gaf ze commentaar en er kwamen er lovende woordjes uit haar mond, maar soms zei ze ook dat iets niet klopte of dat de kleuren iets anders moesten. Ze had er kennelijk verstand van.
‘Hoe weet je dat zo goed? Teken je zelf ook?’
Ze zuchtte even. Toen keek ze me aan.
‘Nee. Ik kan het niet. Maar mijn vader tekende ook graag vogels. Hij was gek op de natuur’
Met een dromerige blik keek ze voor zich uit.
‘En nu…. niet meer dan?’
‘Hij is dood.’
‘O. Sorry dat ik het vroeg, het spijt me.’
‘Het geeft niks.’
Tranen verschenen in haar ogen en ze gaf mij de tekeningen terug.
‘Ik moet nu gaan.’
Ik kon de haren wel uit mijn hoofd trekken. Was het om wat ik gezegd had? Het was net zo gezellig. Al had ik haar nog nooit gezien, het was alsof ik haar al jaren kon.
Het was net alsof ze mijn gedachten geraden had.
‘Het heeft niks met jou te maken. Maar de markt is zo afgelopen en ik ga kijken of ik nog wat fruit kan vinden.’
Ik knikte, maar dorstte niet te zeggen dat ik het jammer vond dat ze weg ging. Dus ze stond op en streek met een soepele beweging haar mooie lange blonde haren achter haar oren, klaar om weg te lopen. Ze trok maar rechtersok recht en verzette haar been, maar bedacht zich toen en ze draaide zich weer om.
‘Zijn die tekeningen van je te koop?’
Ik keek haar aan en haalde mijn schouders op. Ze mocht ze allemaal gratis meenemen als ik haar nog even kon laten blijven.
‘Jij bent ook lekker spraakzaam hè?’ glimlachte ze. Ze had een lieve lach. Net als die van een engeltje. Weer haalde ik mijn schouders op.
‘Ja of nee?’
‘Voor jou wel.’ Ze grijnsde terwijl ze naar de gitzwarte Fuut wees. Ik pakte hem vervolgens extreem voorzichtig op - het leek wel alsof ik haar een van de kroonjuwelen van het Koninklijk Huis moest overhandigen – en gaf het aan haar.
‘Alsjeblieft, neem maar mee.’
‘Wat wil je ervoor hebben?’
‘Niks natuurlijk.’
Stiekem hoopte ik dat ze dan nog even zou blijven. Voor de aardigheid. Of misschien…. een vraag zou stellen over de tekening. Misschien moest ík wel een vraag stellen! Ik piekerde me suf, maar kon zo snel niets verzinnen. Mijn hoofd was leeg. Empty.
‘Als je mij wat geeft, krijg je daar wat voor terug. Hier….’ zei ze plotseling, en voordat ik kon reageren drukte ze een kus op mijn wang. Natuurlijk werd ik weer eens knalrood. Dat had ik weer. Waarom kon ik nou niet eens normaal reageren zoals andere jongens? Maar toch…. het voelde goed. Een tel had ik het gevoel alsof ik zweefde. Helaas…. toen ik een paar seconden later weer met beide benen op de grond stond zag ik nog net haar lange blonde haren wapperen in de wind terwijl ze wegliep.
‘Hé…. wacht even!’
Geen reactie. Ik moest iets roepen maar er kwam geen geluid meer uit.
‘Alsjeblieft?’
Ze begon iets langzamer te lopen en tien meter verder bleef ze staan.
‘Fabian.’
‘Fabian?’ vroeg ze terwijl ze zich omdraaide. Ze fronste haar wenkbrauwen.
‘Yep. Fabian. Mijn naam. Fabi voor vrienden.’
Ze lachte weer.
‘Bedankt Fabian. Misschien zie ik je nog eens.’
En ze gaf me een handkusje en grinnikte voordat ze achter de bosjes verdween, mij overrompeld achterlatend.
2
Iedere dag zat ik er, op dat bankje, te wachten tot ze langs zou komen. En iedere keer bleef ik er zitten wachten, tot laat in de avond. En natuurlijk, iedere keer kwam ze niet. Echt weer iets voor mij, verliefd worden op iemand die onbereikbaar voor me is. Ik schrok van mijn eigen gedachtes. Was ik verliefd? Tja, welke idioot zou nou tot ’s avonds laat op een eenzaam parkbankje gaan zitten wachten op een meisje dat hij nauwelijks kende…? Níemand scheen haar trouwens te kennen. Hij had meerdere malen mensen gevraagd naar dat meisje met de lange blonde haren, maar allemaal beweerden ze dat ze hier nog nooit zo’n meisje gesignaleerd hadden. Het enige wat ik dus kon doen was aan haar denken en hopen dat ik haar ooit zou weerzien. Ze had een bepaalde…. Uitstraling. Het was net of ik haar al eens eerder ontmoet had.
Toen ik na een aantal weken op een stille dinsdagavond bijna alle hoop opgegeven had en mijn tekenspullen bij elkaar raapte zag ik haar. Schuin tegenover me, gebogen bij de eendenvijver. Ik knipperde met mijn ogen omdat ik zeker wilde weten dat zij het was. Toen ik ze open deed stond ze er nog en mijn hart sloeg een slag over.
‘Saartje! Hé Saartje!’
Mijn stem klonk wel tien keer zo hard. Kwam dat door de stille nacht of door de opwinding? Hoe dan ook, Saartje hoorde het in ieder geval –hoe kon ze ook anders- en ze draaide zich verbaasd om. Er was iets veranderd. Het leek wel…. alsof ze er anders uitzag.
‘Dag Fabian,’ glimlachte ze.
Ik juichte in mezelf. Ze had mijn naam onthouden! Betekende dat iets? Ik hoopte vurig van wel, maar uit haar reactie was niks op te merken. Er viel een stilte. Vráág haar dan wat, eikel, sprak ik mezelf toe.
‘Wat doe jij nog zo laat op straat?’
Dat was wel de stomste vraag die ik zou kunnen stellen op dat moment. Tsjongejonge, als ik me voor iedere stomme vraag die ik stelde mezelf voor mijn kop zou slaan dan zou er in no time niks meer van me over zijn. Nou ja…áls ik een vraag stelde dan…..
Ten eerste ging het me geen moer aan wat ze zo laat nog op straat deed. Misschien was ze wel op weg ergens naartoe. Of al deed ze onderzoek naar wat de nacht voor invloed had op de kippen in het park, het ging me gewoon niks aan. None of my business. En ten tweede was dit helemaal niet wat ik wilde weten. Ik wilde weten wie ze was, wat ze deed, waar ze van hield. Maar ja, goed, ik had deze stomme vraag nu eenmaal gesteld,dus moest ik er dan ook maar het beste van maken.
Ze glimlachte. Voor de zoveelste keer. En ik kon mezelf wel weer voor mijn k…. nou ja, je weet wel wat ik bedoel.
‘Dat kan ik beter aan jou vragen.’
‘Aan mij?’
Ik voelde dat ik rood werd. Hoe ging ik dit nu weer uitleggen?
‘Ik eh…. ik wilde net weggaan.’ Ik deed een pas achteruit en bleef daarbij met mijn voet achter een steen haken. Ik slaakte een keertje en goddank kon ik mezelf een val op mijn muil besparen, maar mijn tekenmap floepte uit mijn handen. En daar lagen mijn tekeningen dan, her en der verspreid over het parkgrind. Ik kreunde van ellende. Met een rood hoofd hurkte ik om ze op te rapen en ze te stapelen. Zij hurkte naast me om me te helpen.
‘Nee, laat maar, het lukt wel. Je hoeft me niet te helpen, echt.’ Maar zonder een woord te zeggen begon ze de stapeltjes papier bij elkaar te vegen. Ik zag dat ze sommige tekeningen bekeek. Gelukkig was het deze dag mooi weer geweest en had het niet geregend, anders had ik al mijn tekeningen weg moeten gooien. Terwijl we bezig waren begon ze plotseling te praten.
‘Waarom doe je zo gehaast?’
Verbaasd keek ik haar aan. ‘Gehaast?’ vroeg ik voorzichtig. Deed ik gehaast? Toegegeven, mijn lijf was inderdaad één bonk spanning nu ik naast haar zat, maar nu ik wist dat ik ook zo óverkwam voelde dat helemaal als een domper.
‘Ja. Je raapt alles zo snel bij elkaar. Waarom doen jullie dat toch altijd?’
‘Wie doen wát?’
Nu volgde ik het helemaal niet meer.
‘Jullie, mensen. Kijken jullie toch eens naar jezelf. Alles moet maar snel. Alles moet gehaast. Alles moet goed.’
Compleet geflipt. Verknipt. Had ze koorts? Hmm…. ze zag er inderdaad ziekjes uit. Conclusie: ze was aan het ijlen.
Ik moet kennelijk gekeken hebben of ik water zag branden, want lichtelijk geïrriteerd zuchtte ze: ‘Ach…. laat ook maar. Ik heb niks gezegd.’
Zwijgend raapte ze de rest van de tekeningen op en ik zag dat het geen zin had er verder op in te gaan. Een tijdje waren we bezig tot ze opeens plotseling weer begon met praten. Over het weer nota bene! Dat kind moest niet helemaal wijs zijn. Maar toch, haar glimlach deed me smelten. Ik wist dat ik haar steeds weer zou opzoeken, ondanks haar vreemde uitspraken en gedrag. Ze had iets mysterieus. Maar net zo plotseling als ze begon met praten, was ze ook weer stil. Ze pakte voorzichtig en verbaasd een tekening op en staarde er met open mond naar.
‘Wat is er?’ vroeg ik argwanend.
Even was het stil.
‘Ben…. ben ik dat?’ Mijn adem stokte nu ook. Verdorie! Ik dacht dat ik die tekening in een andere map had zitten! Ja hoor…. nu stond ik nog meer voor schut. In gedachten zwaaide ik haar al uit. Dit zou ze vast niet leuk vinden. Ik baalde stevig dat ik uitgerekend bij een meisje dat ik leuk vond moest overkomen als een niets-wetende, nergens-over-nadenkende minkukel.
Saartje beet op haar lip terwijl ze de tekening uitvoerig bekeek.
‘Je bent het moedervlekje bij mijn neus vergeten,’ zei ze zacht. Onderzoekend keek ik naar haar gezicht, en aan de linkerkant van haar neus zag ik inderdaad een moedervlekje.
‘Sorry. Die had ik nog niet gezien.’
‘Zie je wel dat je gehaast bent,’ zei ze op een toon alsof ze mij nog even wilde inwrijven van het feit dat ze gelijk had.
‘Hmmm.’
Daar wist ik even geen antwoord op te geven.
‘Zullen we even gaan zitten verderop? Het is nogal koud en we staan hier een beetje onze tijd te verdoen,’ probeerde ik.
‘Tijd?’ Ze lachte schamper.
‘Wat is tijd?’
Ik zweeg.
‘Tijd is nonsens. Verzonnen door een stel domme verveelde idioten. Wat is tijd? Heb je tijd nodig om te weten wanneer je moet eten? Moet slapen? Moet werken? Wij eten als we honger hebben, slapen als we moe zijn, en werken als we willen werken. Waarom zou je dan tijd nodig hebben?’
Ik haalde mijn schouders op. Ik wilde hier best een keer op in gaan, maar eerlijk gezegd interesseerde me het niet zoveel en zéker niet zo laat op de avond.
‘Hoe kun je nou zonder tijd leven? Je moet toch weten wanneer je moet beginnen en wanneer je dingen klaar kunt hebben? Je hebt altijd tijd nodig. Thuis. Op je werk. Overal. Dat stel domme verveelde idioten zal het heus niet voor niets verzonnen hebben.’
Ze zweeg en ik voelde me heel erg onbegrepen.
‘Jullie moeten niet zo haasten. Dat is alles wat ik zeg. Aan het eind van je leven zijn er nog zoveel dingen die je had willen doen waar je niet aan toegekomen bent. Waarom zou je die niet doen zodra je er zin in hebt? Geen verplichtingen, niks, alleen maar leven, gewoon leven.’
‘Ik leef het leven zoals ík dat wil.’
‘Leef het leven zoals het komt, niet zoals de tijd zou willen dat het komt.’
En met die woorden plofte ze het stapeltje tekeningen resoluut in mijn hand. Discussie gesloten.