Onlangs gedownload van fok.nl.
Examenstof Nederlands havo
Door C.P. van Kempen
WAARUIT BESTAAT HET EXAMEN HAVO NEDERLANDS?
Als je deze tekst leest, zit je misschien in HAVO 4. En mocht je al in het vijfde jaar van het HAVO zitten, dan heb je vast reeds veel te maken gehad met schoolexamens en met tentamens. Het landelijk Eindexamen is dan wel een nog nieuw fenomeen voor je.
Over beide onderdelen, het SE en het CE, volgt hieronder belangrijke informatie. Wel zal dit document vooral gaan over het Centraal Examen, omdat daarvoor nu eenmaal landelijk gelijke regels gelden. De Schoolexamens kunnen per school verschillen.
Voor we verder gaan, bedenk dat je óók van de school of opleiding die je volgt, veel informatie krijgt. Vooral informatie van je school over het SE zal belangrijke details bevatten die je heel goed moet lezen. Want de tijdsplanning die je school maakt voor het SE kan hier natuurlijk niet worden verstrekt. Het zal wèl zo zijn dat wat je school aan informatie biedt en wat hieronder wordt verteld, prima op elkaar aansluit - het één zal het ander goed kunnen aanvullen.
Ik raad je dan ook aan deze informatie te printen, dat leest gemakkelijker dan van een beeldscherm.
Voor iedereen die iets wil weten over de Havo-examens is het allereerst van belang te weten dat er een Schoolexamen (het SE) is en een Centraal Examen (het CE).
WANNEER IS HET CENTRAAL EXAMEN NEDERLANDS?
Het Centraal Examen is uitsluitend schriftelijk.
In 2005 is de dag waarop het Centraal Examen Nederlands wordt afgenomen op alle dagscholen voor HAVO:
maandag 30 mei 2005. Tijdstip 13.30 uur tot 16.30 uur.
Dit is dan het Eerste Tijdvak.
Het Herexamen Nederlands HAVO (ook wel het Tweede Tijdvak genoemd) is op dinsdag 21 juni van 13.30 uur tot 16.30 uur.
In examenboekjes zie je dat de examens van het Eerste Tijdvak aangegeven worden met I achter het jaar en het examen van het Tweede Tijdvak met II achter het jaar.
VERSCHILLEN TUSSEN HET SCHOOLEXAMEN EN HET CENTRAAL EXAMEN
Er zijn veel verschillen tussen het SE en het CE, zowel voor wat betreft de inhoud als de beoordeling ervan. Bovendien liggen de tijdstippen van afname van de Schoolexamens niet vast, in tegenstelling tot die van het CE. Hieronder iets meer hierover.
Je school heeft geen enkele invloed op de zwaarte van het Centraal Examen.
Wel corrigeren je eigen docenten dit examen, in samenwerking met tweede correctoren van andere scholen. Als de twee leraren het niet eens kunnen worden over een te geven cijfer dan middelen ze hun cijfers.
Bij het Schoolexamen zijn de inhoud en de beoordeling ervan anders: jouw school heeft daar wèl invloed op.
Het Schoolexamen HAVO Nederlands kan per school verschillen in opzet en eisen bevatten. Er bestaan wel algemene landelijke richtlijnen voor dat examen.
Ook mag een school zelf bepalen wanneer deze examens, (soms tentamens genoemd), worden afgenomen. Zo kan een deel van die examens en tentamens al in de vierde klas worden gedaan.
Een school heeft dus wel degelijk invloed op de zwaarte, het karakter en de tijdstippen van het Schoolexamen. Dat examen wordt bovendien uitsluitend door eigen docenten afgenomen en gecorrigeerd.
Het schoolexamen bestaat uit schriftelijke en mondelinge gedeelten. De landelijke richtlijn is: 60 procent van dat examen is schriftelijk en 40 procent ervan moet mondeling worden afgenomen - die percentages hebben betrekking op de puntentelling, dus de weging van alle afgelegde onderdelen.
Let op: alles wat hier wordt verteld over de Havo-examens Nederlands geldt voor scholen die de opleiding HAVO Tweede Fase geven.
Het is nu (vanaf 2004) niet meer mogelijk om nog examen te doen volgens het programma oude stijl.
Laten we nu beide examens, het SE en het CE nauwkeuriger bekijken.
HET CENTRAAL EXAMEN (CE) HAVO NEDERLANDS
EEN ALGEMENE VERKENNING VAN DE INHOUD HIERVAN.
WAT VOOR TOETS KRIJG JE?
Op het Centraal examen HAVO wordt één onderdeel getoetst: de Leesvaardigheid.
Wat verstaat men onder leesvaardigheid?
Niet het hardop kunnen voorlezen van iets, maar in de eerste plaats het begrijpen van een gelezen tekst. Het gaat heel duidelijk om de vraag: Begrijp je de tekst die je hebt gelezen?
Je moet de inhoud van een tekst goed kunnen begrijpen, maar ook iets weten over de opbouw en de argumentatie die is gebruikt. En dit wordt door twee examenvormen getoetst:
A Vragen die je moet beantwoorden over een tekst.
B Een samenvatting die je moet maken van een tweede tekst.
Deze teksten zijn elk ongeveer 1000 tot 1200 woorden.
Dit zijn altijd zakelijke teksten (dus geen verhaal of romanfragment).
Het zijn teksten met een beschouwend karakter, soms is er een mengvorm van betoog en beschouwing.
Voor we beide onderdelen goed gaan bekijken, volgen eerst nog wat algemene opmerkingen erover.
De leesvaardigheid wordt wel aangeduid als een domein. (Een examen betreft veel meer domeinen.)
Dat domein heeft subdomeinen, dat zijn ondergeschikte vaardigheden.
De subdomeinen van de leesvaardigheid zijn: het Analyseren van een betoog en het Beoordelen van een betoog. Samen behoren die domeinen tot de Argumentatieve vaardigheden.
(Deze termen zul je ook tegenkomen bij de stof van de Schoolexamens, dan zal het naast schriftelijke vormen vooral mondelinge betoogvormen en discussievormen betreffen).
JE KRIJGT DUS TWEE ONDERDELEN OP DIT EXAMEN
Wat je nu op het Schriftelijk Examen krijgt is, zoals hierboven is verteld, een toetsing die uit twee onderdelen bestaat.
Eerst krijg je een tekst met een aantal vragen. Die tekst kan ook nog korte zogenaamde satellietteksten bevatten. Dat zijn teksten over hetzelfde onderwerp maar van een andere schrijver. Vaak is er een andere benadering, of een andere mening in te vinden dan in de hoofdtekst.
Meestal krijg je één vraag over zo’n satelliettekst: je moet dan de inhoud ervan vergelijken met de inhoud van de hoofdtekst.
Hierna moet je een tweede tekst samenvatten. Die samenvatting is een geleide samenvatting: er worden punten genoemd uit de tekst die je erin op moet nemen.
Samen duren die twee onderdelen van het Centraal Examen 3 klokuren.
Dus het volledige Centraal Examen Nederlands HAVO wordt afgenomen in een zitting van 3 uur.
JE TIJD GOED INDELEN IS ERG BELANGRIJK
Het is het beste om je tijd zo in te delen dat je voor elk onderdeel anderhalf uur gebruikt. Daar moet je dus goed rekening mee houden bij het in het net schrijven van vooral de samenvatting. Je zult wel drie klokuren nodig hebben voor beide opgaven samen. Plan zo dat je tien minuten tot een kwartier eerst alleen maar de tekst leest. Dan heb je per tekst nog een uur en een kwartier over voor het maken van de vragen en het maken van de samenvatting. Als je daar nu een uur voor neemt, dan houd je een kwartier over voor het controleren van wat je schreef. Bij de samenvatting kun je dat kwartier gebruiken om je eigen tekst in het net over te schrijven. Het is erg belangrijk dat je zinnen goed lopen en dat je geen weglating (van woorden) hebt. Ook de spelling moet goed zijn. Als je je ergens hebt vergist, dan mag je best iets doorstrepen. Doe dat vooral duidelijk, werk niet met correctie-inkt, dat is niet toegestaan in examenwerk.
Vermijd in elk geval dat je ‘kladwerk’ in moet leveren omdat je het ‘net’ niet af hebt!
DE BEIDE ONDERDELEN VAN HET CE WAT NADER BEKEKEN
Laten we de twee onderdelen nu wat beter bekijken.
A De Tekst met vragen.
Je krijgt een tekst van ongeveer 1000 tot 1200 woorden.
Hierover worden vragen gesteld.
Nu is het goed om er een examenopgave van het jaar 2000 of later erbij te nemen. (Uit een examenboekje of een geprinte opgave van bijvoorbeeld Collegenet). Voor mijn voorbeelden geeft het niet zoveel welk jaar je kiest: het gaat hier niet om het maken van een oefenexamen maar om het bekijken wat voor soort vragen er worden gesteld. Wel verschillen de examens vanaf het jaar 2000 sterk met de examens daarvoor. Ik raad je dan ook aan zuinig te zijn met de oefenmogelijkheden van de in totaal zeven examens die er zijn. Vier Eindexamens, (Tijdvak I) en drie Herexamens, (dus Tijdvak II.)
[Nu zul je misschien zeggen: waarom zijn er geen vier herexamens? Het antwoord is dat er een tekst van het herexamen 2000 door Herman Franke niet herdrukt mag worden om auteursrechterlijke redenen].
Als je die examens aan het maken bent, kijk dan niet te gauw naar de correctievoorbeelden, maar probeer eerst echt zèlf de vragen te maken. Je hebt met die examens kostbaar en uniek oefenmateriaal in handen, waarmee je heel zorgvuldig moet omgaan. Je leert de techniek van het examen doen het beste door veel te oefenen met zulke examenteksten.
Zoals je weet, staan die examens in de verschillende examenboekjes die je op school waarschijnlijk krijgt. En je kunt ook een aantal examenvoorbeelden met uitwerkingen aanschaffen via Collegenet.
WAT KUN JE NU PRECIES OP EEN SCHRIFTELIJK EXAMEN NEDERLANDS HAVO VERWACHTEN EN WELKE AANPAK VOLG JE HET BESTE?
Een belangrijke vraag hierbij is: hoe kun je nu het beste de lange teksten van een examenopgave lezen zonder in tijdnood te komen?
De beste voorbereiding voor dat examen is dat je verrassingen uitsluit en weet wat voor soort Nederlandse teksten je als opgaven je krijgt.
DE TEKST LEZEN. HOE DOE JE DAT?
Je zult op het examen een tekst krijgen die nog het meeste lijkt op een goed krantenartikel.
Het onderwerp is vrijwel altijd iets actueels uit de laatste jaren en er is meestal sprake van een betoog of een beschouwing.
Lees die tekst nu oriënterend door. Je kunt niet meteen alles in je opnemen en dat is ook niet nodig. Details komen later wel. Zet, terwijl je leest twee dingen centraal:
a. Waarover gaat dit artikel?
En:
b. Wordt de titel duidelijk terwijl je het artikel leest, sluit de inhoud voor jou goed aan op de titel?
Besteed aan een eerste lezing van de tekst ongeveer een kwartier, niet meer.
Wat je vrijwel steeds ziet is dat er een onderwerp is gekozen dat aan de actualiteit raakt en 'dat uit het leven is gegrepen'. Meestal een maatschappelijke ontwikkeling (zoals de argumentatie tegen de klimaatpaniek, opgave tekst 2000 Herexamen of over het taboe dat er op klikken is, opgave 2001 Eindexamen.)
Misschien sluit de inhoud van zo’n tekst wel een beetje aan op een gebied waar je al eens eerder iets over las. Dat hoeft uiteraard helemaal niet, maar het maakt wel dat je gauwer vertrouwd bent met het onderwerp. Je wint dan waarschijnlijk tijd bij het lezen omdat het onderwerp geen nieuw en onbekend terrein voor je is. Mijn advies is dus: lees in het examenjaar of zelfs eerder regelmatig zulke opiniërende teksten. Bijvoorbeeld uit bladen als HP/De Tijd, de NRC, Dagblad Trouw, Elsevier en De Volkskrant. Je doet dan flink wat leeservaring op. Eindexamenteksten komen ook uit zulke bladen.
Het is overigens goed om te weten dat er in zo'n examen nooit iets wordt gevraagd dat niet in de tekst te vinden is.
En bedenk verder het volgende: probeer op het examen nieuwsgierig te zijn naar de inhoud van een tekst. Die teksten zijn bijna altijd heel interessant. Je neemt zo’n tekst veel beter in je op als je er echt belangstelling voor kunt opbrengen.
IETS OVER JE LEESTECHNIEK
Een tekst goed lezen betekent niet dat je die tekst ’hardop in jezelf’ moet voorlezen.
Of dat je zo’n tekst een paar keer heel langzaam moet lezen.
Het is maar de vraag of je dan direct begrijpt wat er staat.
Een voorbeeld uit het dagelijkse leven.
Je zit thuis aan tafel een krant te lezen. Dan vraagt je oma, die zelf slecht ziet, aan jou of je het weerbericht wil voorlezen. Het weerbericht interesseert je eigenlijk nu even niet, maar omdat je oma dit vraagt, doe je dit natuurlijk en je leest een stukje uit de krant voor.
Wat je waarschijnlijk naderhand merkt, is dit: je zou met de beste wil van de wereld niet kunnen navertellen wat je zojuist hebt gelezen. Je hebt geen idee wat voor weer het wordt! En je hebt het weerbericht nog wel zo mooi en duidelijk voorgelezen! Maar dat bericht, die tekst had je interesse niet.
Het is belangrijk dat je weet dat iets voorlezen heel iets anders is dan begrijpend lezen. Wat je op het examen moet doen is begrijpend lezen.
Dat is: letten op belangrijke gedeelten in een tekst.
WAT ZIJN BELANGRIJKE GEDEELTEN IN EEN TEKST?
Al lezend kom je allerlei signalen tegen. Je kunt eraan zien welke gedeelten belangrijker zijn dan andere.
Meestal is het begin erg belangrijk, daar staat belangrijke informatie.
Verder vind je aan het begin van een alinea vaak belangrijke informatie. En het slot, vaak de conclusie, kan je ook op een goed spoor zetten van waar de tekst vooral over gaat.
Je zult nu begrijpen dat een tekst belangrijke gedeelten en minder belangrijke gedeelten heeft. Je zou de belangrijke gedeelten kunnen onderstrepen. (Dat mag, want de examenopgave kun je na afloop behouden).
BELANGRIJKE WOORDEN: SIGNAALWOORDEN
Woorden die je op een bepaald spoor zetten noemen we signaalwoorden. Een goed voorbeeld van een signaalwoord is het woord immers. Als een alinea met het woord immers begint, dan weet je dat er een argumentatie volgt.
Je kunt dus aan zo’n woord zien welk signaal er wordt gegeven: bij ook is sprake van een opsomming, bij want van een reden en bij niettegenstaande is sprake van een tegenstelling. Een conclusie kan worden ingeleid door woorden als samenvattend, tenslotte of concluderend.
Andere signaalwoorden zijn: ten eerste (er volgt een opsommende indeling, ten tweede, tenslotte), concluderend, dus, (na deze woorden volgt een verklaring). Er zijn veel meer van zulke woorden – belangrijk is dat je ze zelf herkent. Gebruik ook je kennis hierover uit je boek, kijk het gedeelte over zulke signaalwoorden nog eens.
Je kunt het beste zo’n woord even onderstrepen of markeren.
DE TITEL VAN EEN TEKST
Als je de tekst voor de eerste maal hebt gelezen, dan moet de titel duidelijk voor je worden. Bekijk die titel nog eens aandachtig. Bedenk dat een goede titel in feite in heel in het kort aangeeft waar de tekst over gaat.
Probeer nu voor jezelf de hoofdgedachte van de tekst te formuleren. Daarbij heb je soms veel aan de titel, de inleiding en het slot, bijvoorbeeld de conclusie.
Als je denkt dat je ergens een hoofdgedachte geformuleerd ziet, onderstreep of arceer dan dat gedeelte ook. Misschien zie je dan al een algemeen schrijfdoel van de auteur.
En nu een waarschuwing. Ga de tekst nu niet een tweede maal helemaal plichtmatig zitten lezen.
Want dan kom je in ernstige tijdnood. En het helpt je niet veel. Je hebt na eerste lezing al een goed globaal inzicht in de inhoud van de tekst. Je weet waar de tekst in eerste instantie over gaat. En daarna kun je beter steeds voor het beantwoorden van elke vraag het bijbehorende tekstgedeelte goed lezen. We noemen dat: zoekend lezen. En wat je uiteindelijk doet met het gedeelte van de tekst waarin je een antwoord vermoedt is: intensief lezen.
NU DE VRAGEN MAKEN
Je hebt je georiënteerd en nu moet je met de eerste vraag beginnen. Nogmaals, dit zal meestal na een kwartier al kunnen gebeuren. Na het lezen van elke vraag moet je het tekstgedeelte waar die vraag over gaat steeds weer heel nauwkeurig lezen.
Maak de vragen als het enigszins kan op volgorde. Want er is een samenhang, een opbouw. Een vraag en een antwoord daarop kunnen een schakel zijn naar een volgende vraag.
Maar duidelijk zal zijn dat je behalve de tekst ook heel goed de vragen moet lezen! Lees heel nauwkeurig wat er wordt gevraagd, wat je moet doen.
Als er in een vraag twee argumenten moeten worden gegeven, kom dan niet met drie of vier argumenten. Als je dat wel zou doen, dan worden bij alleen de eerste twee argumenten beoordeeld. Dus alleen dat wat er wordt gevraagd. Als er één citaat wordt gevraagd, geef dan niet twee of drie citaten.
Als er gevraagd wordt iets te citeren, neem dan ook een letterlijk gedeelte uit de tekst over. Doe dat door de eerste twee woorden en de laatste twee woorden op te schrijven. Voorbeeld: als ik wil citeren wat ik heb geschreven over het maken van de vragen op volgorde (dus in de alinea hierboven) dan moet ik dit zo doen:
Maak de . . . volgende vraag. Hierachter moet je dan de regelnummers vermelden. (In een examentekst staat een nummer voor elke regel).
CITEREN OF IN EIGEN WOORDEN?
Het volgende is erg belangrijk:
Als er duidelijk gevraagd wordt iets in eigen woorden te vertellen, doe dit dan en citeer in dit geval vooral niet. Je antwoord zou fout gerekend worden als het niet in eigen woorden is. En andersom: als duidelijk gevraagd wordt iets te citeren neem dan het tekstgedeelte ook heel precies, letterlijk dus, over. Hier zou een antwoord geheel of voor een deel in eigen woorden juist fout gerekend worden! In deze gevallen is het dus van heel groot belang dat je de vraag goed leest!
SOORTEN ARGUMENTEN
In examenteksten komt in elk geval de argumentatieleer aan de orde zoals je die in de klas hebt gehad. Gelukkig staan de soort argumenten steeds in zo’n vraag vermeld.
Ik geef daarvan een paar voorbeelden.
In een tekstvraag van het examen 2002-I staat zo’n vraag naar argumenten.
(Neem die examenopgave er even bij, vraag 18). Hierbij moet je kiezen uit vier mogelijkheden waarom je vindt dat een redenering niet goed is:
a. De argumentatie is gebaseerd op onjuiste feiten
b. De argumentatie is te autoritair gebracht
c. De argumentatie leidt tot woede bij de beschuldigden
d. De argumentatie maakt kritiek op het heden onmogelijk
Bij het beantwoorden van zo’n vraag hoef je dus geen uitgebreide theorie te kennen over argumenten, maar hier moet je helder een oordeel geven over het stukje tekst waar de vraag betrekking op heeft.
Het gemakkelijkst zijn argumenten en tegenargumenten in een tekst te onderscheiden. Maar er is meer op het gebied van argumenten.
Ik geef nog een voorbeeld over een vraag naar argumenten.
Van een tekstgedeelte kan het soort argumentatie worden gevraagd. Je moet dan bijvoorbeeld kiezen uit de begrippen:
- een generalisatie
- een onjuiste vergelijking
- een persoonlijke aanval
- een autoriteitsargument
Het gaat hier dus om argumentatiefouten. In vrijwel elke examentekst vind je vragen over de argumentatie. Gelukkig hoef je niet al die termen uit het hoofd te weten, in de vraag worden de termen immers gegeven. Wel moet je een alinea kunnen herkennen als een bepaalde argumentatievorm.
Zoek nu zelf in je examenboekje eens naar meer van zulke vragen over bepaalde typen argumentatie.
DROGREDENEN
We spreken in verband met onzuivere argumentatie ook wel van drogredenen.
Je hebt in de vierde en vijfde klas verschillende soorten drogredenen onder ogen gehad (zie je boek en/of de aantekeningen van je docent).
In het kort kun je onderscheiden:
- de cirkelredenering = redenering die in haar uitgangspunt terugkeert,
- de onjuiste oorzaak/gevolgrelatie,
- de valse vergelijking
- de generalisatie = het samenvatten van bijzondere gevallen onder één algemeen hoofd, een veralgemening
In dit overzicht van het examen kan hier slechts zijdelings naar verwezen worden - zoek die termen op in je boek of aantekeningen.
Het gaat er nu om dat je weet dat dit in examenvragen bij een tekst aan de orde kan komen. En als dat zo is, dan worden die termen steeds wel gegeven, je moet er zelf een tekstgedeelte bij zoeken.
SOORTEN TEKST
Je zult zeker in de lessen Nederlands hebben gehoord over de verschillende soorten tekst. Zo heb je bij zakelijke teksten de volgende indeling:
De beschouwende tekst
De betogende tekst
De uiteenzetting
Er zijn vaak vragen in een examen naar het soort tekst dat aan de orde is.
Een beschouwing is neutraal, objectief. De schrijver belicht objectief verschillende kanten van een onderwerp. Hij neemt zelf niet of nauwelijks een standpunt in.
Een betoog is heel subjectief. De schrijver heeft een duidelijke mening over iets en roept de lezer op in zijn denken mee te gaan. Soms roept hij op tot actie.
Een uiteenzetting is een uitleg van iets.
Heel vaak zul je te maken hebben met een mengvorm van deze drie tekstsoorten.
FUNCTIES VAN EEN TEKSTGEDEELTE
In elke examenopgave komen vragen voor naar de functie van een tekstgedeelte.
Het duidelijkste zie je dit als ik een vraag hierover aanhaal.
Over een bepaalde alinea (uit het examen 2001 herexamen, de vragen 5 en 6) wordt naar de functie gevraagd. Je moet daarbij kiezen uit de volgende begrippen: aanleiding, beschrijving, conclusie, definitie, gevolg, oorzaak, reden, samenvatting, tegenstelling, uitwerking en voorbeeld.
Nu, deze woorden zijn niet zo moeilijk te begrijpen, de meeste begrippen ken je wel. Bedenk dat bij een oorzaak vaak het woord ‘waardoor’ voorkomt, terwijl een reden vaak wordt ingeleid met het woord ‘waarom’.
Maar er zijn meer van zulke woorden die je in andere vragen van dit type kunt tegenkomen. Enkele van die woorden volgen hier met de betekenis erachter. Dat zijn woorden als: aanbeveling (er wordt een advies gegeven), afweging (denken over het voor en tegen van iets), bewering (een mening met argumenten), hypothese (een nog niet bewezen veronderstelling), stelling ( dit komt heel dicht bij de inhoud van het woord ‘bewering’), tegenwerping (een bezwaar tegen een eerder argument of eerdere bewering of stelling), toepassing (uitleg over hoe een bepaalde theorie wordt toegepast, weerlegging (het aantonen dat een bepaalde bewering niet juist is).
Probeer deze woorden met hun betekenis te onthouden.
In de examens HAVO van de afgelopen jaren komen begrippen als tegenwerping, toepassing en weerlegging vaak voor in vragen.
EEN SCHRIJFDOEL NOEMEN
Een tekstvraag die je vaak krijgt is de vraag naar een schrijfdoel. Bekijk hiervoor eens vraag 1 van het Herexamen 2001. In zo’n vraag worden vier schrijfdoelen genoemd waaruit je moet kiezen. In dit geval moet je kiezen uit:
- de lezer activeren
- de lezer amuseren
- de lezer overtuigen
- de lezer informeren
Ook de tekst van het Eindexamen 2000 bevat een dergelijke vraag, vraag 17.
Hier zijn de keuzemogelijkheden (iets bekort):
- de voor- en nadelen van iets laten afwegen
- de lezer van iets overtuigen
- de lezer over iets informeren
- de lezer oproepen tot verzet tegen iets
Steeds worden de soorten schrijfdoelen wel gegeven, maar je moet die in de tekst kunnen herkennen. Gebruik hierbij de kennis die je uit je aantekeningen en je Nederlandse taalboek hebt opgedaan! Zoek de theorie over schrijfdoelen nog eens op.
HET AANTAL WOORDEN WAARUIT EEN ANTWOORD MOET BESTAAN
Soms staat in een vraag: Gebruik maximaal 25 woorden. Het is erg belangrijk daar niet overheen te lezen. Als je er niet aan denkt je te beperken en met een antwoord van 35 woorden komt, dan heb je veel puntenaftrek. Je moet dus een antwoord kunnen geven dat niet alleen goed is, maar dat ook kernachtig is. Bij dit soort vragen moet vaak puntenaftrek worden toegepast omdat de kandidaat helemaal vergeten heeft zich aan dat aantal woorden te houden.
Hierboven werd verteld wat satellietteksten zijn.
Een goed voorbeeld van een paar satellietteksten vind je in vraag 18 uit de examenopgave van 2000 Eind. Zoek die vraag eens op en bekijk de opzet van een dergelijke vraag.
B. DE SAMENVATTING
Als de helft van de tijd om is, dus na ongeveer anderhalf uur, begin dan met de tweede opdracht van het Examen Nederlands: de samenvatting.
Lees eerst de tekst aandachtig, voor dat lezen gelden dezelfde opmerkingen die hier eerder zijn gemaakt over het lezen van de eerste tekst.
DE OPDRACHT
En nu is het ook weer heel belangrijk dat je erg goed de opdracht leest.
De opdrachten zijn doorgenummerd en de samenvattingopdracht is dus de laatste genummerde vraag van het examen Nederlands.
Je wordt gevraagd de tweede tekst samen te vatten in 180 woorden. In sommige jaren stelt men: in 200 woorden. Bekijk de opdracht dus heel goed. Zo was de opgave in het examen 2000 Herexamen op een samenvatting van 150 woorden te schrijven, in 2001 I was het vereiste aantal 180 woorden en in de examenopgaven van alle andere jaren was het aantal 200 woorden.
Er is meer dat je aandacht vereist.
Er worden in de opdracht aandachtspunten genoemd. Die punten moeten in jouw samenvatting worden opgenomen.
Het kunnen vijf, zes, soms zeven punten zijn.
De tekst die je krijgt is, evenals de eerste tekst, ongeveer 1200 woorden lang. Het is altijd een zakelijke tekst. Het kan een beschouwende tekst, een betogende tekst of een combinatie daarvan zijn. Ook is het mogelijk dat de tekst voor een deel uiteenzettend is.
(Een verhalende tekst is bij een samenvatting nooit aan de orde).
Het beste kun je nu eens een paar van zulke teksten met opdrachten bekijken.
Probeer de opgaven echt eerst zelf helemaal te maken voordat je het correctievoorschrift inkijkt!
SAMENVATTEND
Als je een opdracht bij een tekst die je moet samenvatten bekijkt, dan valt je het volgende op:
- Er is de opdracht een samenvatting te maken van (meestal) 180 woorden.
- Die samenvatting moet goedlopend zijn en in foutloos Nederlands zijn gesteld.
- Een aantal punten moet duidelijk zijn omschreven, zodat iemand die de hele tekst niet kent, de hoofdinhoud toch kan volgen door jouw samenvatting door te lezen.
- Er wordt een aantal (meestal vijf) punten duidelijk genoemd die je moet bespreken. Soms zijn dat meer dan vijf aandachtspunten.
We nemen nu een aantal belangrijke elementen van zo’n opdracht door.
HET AANTAL WOORDEN
Honderdtachtig woorden is niet veel. Voor je het weet zit je daarboven. En toch is het een van de belangrijkste punten dat je beneden dat aantal blijft. Want de moeilijkheid zit hem nu juist in het compact weergeven van de tekst. Daaruit blijkt je taalvaardigheid. Dat is dus vooral wat gemeten wordt: Je moet een tekst goed kunnen samenvatten in tien procent van de oorspronkelijke lengte.
Je begrijpt dat als je jouw samenvatting veel langer maakt … dat je je dan onttrekt aan de moeilijkheid van de opdracht! Een onvoldoende is zeker het gevolg. Begrijp je, dat je de echte moeilijkheid uit de opdracht haalt, als je de samenvatting langer maakt dan is toegestaan?
Het beste is van tevoren te bepalen hoeveel woorden jij op een regel van een examenblad zet. Dat is meestal vijf, zes of zeven. Er zijn individuele verschillen, je kunt ook zo schrijven dat je tien woorden op een regel zet. Wat vast staat, is, dat dit aantal vrij constant is. Als je dus weet dat je zeven woorden op een regel zet dan weet je ook dat je ongeveer 25 regels kunt maken om nog aan de veilige kant te blijven. In het laatste kwartier tel je dan wel hoeveel woorden je nu precies hebt, zo verlies je geen tijd door het alsmaar opnieuw tellen. Ook kun je steeds na honderd woorden een klein potloodstreepje zetten in je eigen tekst.
Ik raad je aan de tekst niet heel veel korter te maken dan 180 woorden. Wie een erg korte samenvatting maakt, laat zeker belangrijke elementen weg. En dat geeft veel puntenaftrek! Want je samenvatting wordt mede beoordeeld op de aanwezigheid van alle noodzakelijke tekstelementen.
TIEN PROCENT WOORDOVERSCHRIJDING?
Nu een belangrijk punt: is het waar dat je dat aantal woorden met tien procent mag overschrijden? Dus dat je in feite een tekst van 198 woorden mag schrijven waarna er pas aftrek van punten komt als je boven dit aantal zit?
Ja, dat is wel zo.
Ik raad je toch heel sterk aan om je te houden aan het aantal van 180 woorden. (Of, in sommige examenjaren 200 woorden). Want die marge van 18 woorden is er voor twijfelgevallen, voor de vraag hoe je een getal, een samenstelling of de titel en de auteursnaam mee moet tellen. Die marge is dus nodig voor de correctie. Je kunt hier beter op zeker spelen en je houden aan de 180 woorden. Niet meer!
ZET DE TITEL EN DE AUTEURSNAAM BOVEN JE SAMENVATTING
Het is altijd de bedoeling dat je de titel precies over neemt en de auteursnaam daarvoor plaatst. Niet uitvoeriger dan nodig is. Een voorbeeld: boven de uitwerking van 2002, Eerste Tijdvak zet je het volgende:
Sander van Walsum – Bevlogenheid verslaat deskundigheid
Dus je laat de aanduiding onder aan die tekst ‘uit: de Volkskrant van 27 november 1999’ weg.
EERST IN HET KLAD, DAN IN HET NET
Wat misschien bij de tekst met de vragen nog niet noodzaak is, moet hier absoluut wel: je begint in het klad. Pas in de laatste twintig minuten ga je de tekst op een overzichtelijke manier overschrijven in het net. Voorkom geknoei. Een doorhaling is niet zo erg. Maar je eindversie moet wel goed leesbaar zijn.
Als je merkt dat je teveel woorden hebt gebruikt, dan moet je woorden die je wel weg kunt laten (bijvoorbeeld: als ook, en, toch, dus, enz.) door gaan strepen. Werk niet met correctie-inkt.
SPELLING, JE VERDERE TAALGEBRUIK
De spellingregels en andere taalvoorschriften moet je goed toepassen.
Voor het niet correct bezigen van de regels voor spelling, interpunctie en zinsbouw bij de beantwoording van de vragen en opdrachten wordt ten hoogste 10% van het te behalen puntentotaal afgetrokken.
Dat kan net iets teveel zijn zodat slordige taalfouten tot een onvoldoende zouden leiden!
Spelfouten zijn absoluut onnodig omdat je de meeste woorden toch goed ziet gespeld in de tekst die je voor je hebt!
ALINEA’S MAKEN IN JE SAMENVATTING
Elke tekst heeft een indeling in alinea’s. Dat is absolute noodzaak voor de leesbaarheid. Een alinea is een tekstgedeelte waarvan de zinnen bij elkaar horen, omdat ze samen een bepaalde gedachtegang inhouden. Een alinea bestaat dus meestal uit een groepje zinnen, (al kan in theorie een alinea wel eens bestaan uit een zin).
Nu moet je in je samenvatting ook een alinea-indeling aanbrengen. Je kunt daarbij niet de oorspronkelijke indeling handhaven, omdat jouw samenvatting immers veel korter wordt. Eigenlijk is het niet zo moeilijk om een alinea-indeling aan te brengen: je kunt in principe uitgaan van de indeling die al gegeven wordt door de genoemde punten, dus de tekstelementen die je in je samenvatting moet opnemen. Meestal zal dus je samenvatting bestaan uit ongeveer vijf alinea’s. Maar een aantal van drie of vier alinea’s is ook heel goed mogelijk, zeker als bijvoorbeeld de opdracht zou zijn om een samenvatting van 150 woorden te maken (zoals in het examen van 2000-II het geval was).
Het maken van alinea’s is niet moeilijk: je plaatst samenhangende zinnen in alinea’s.
Het is heel belangrijk dat je niet vergeet die indeling aan te brengen.
Een indeling in alinea’s is typisch iets wat je uiteindelijk aanbrengt als je de tekst in het net overschrijft.
Daarom raad ik je nogmaals aan voor dit in het net overschrijven zeker wat tijd, ongeveer een kwartier, te reserveren.
DE BELANGRIJKSTE EIS VOOR EEN GOEDE SAMENVATTING
En dan is dit de allerbelangrijkste eis voor een goede samenvatting:
Jouw weergave van de tekst, dus jouw samenvatting moet zo duidelijk zijn dat iemand die de oorspronkelijke tekst helemaal niet kent, toch een goed beeld krijgt van de inhoud van die tekst.
HOE ONTSTAAT JE EINDCIJFER VOOR HET EXAMEN NEDERLANDS?
Voor het Schoolexamen heb je uiteindelijk een cijfer in 1 decimaal behaald. Laten we als voorbeeld aannemen dat iemand op dat schoolexamen een 7.1 heeft. Dat is dus een cijfer dat ontstaan is door alle schoolexamenonderdelen op te tellen en te delen door het aantal onderdelen (waarbij per school een bepaalde weging kan worden toegepast).
Het cijfer voor de tekst en de samenvatting wordt ook uitgedrukt in een cijfer met 1 decimaal. Laten we aannemen dat dit cijfer 5.8 is. Die cijfers worden opgeteld. Dat is dan samen 12.9. Dat cijfer wordt gedeeld door 2 en afgerond. Er ontstaat dan een 6.45, het eindcijfer op Nederlands wordt in dit geval een 6.
Want op je eindlijst komen alleen maar hele cijfers.
Zo’n berekening onttrekt zich trouwens helemaal aan je waarneming, want alleen de corrector (je eigen docent) en de tweede corrector kennen die gegevens.
Het zal je misschien verbazen dat er in bovenstaand voorbeeld geen 7 wordt toegekend. Dat komt doordat zo’n cijfer twee keer wordt afgerond, er wordt dus een heel cijfer gegeven (en niet het cijfer 6,5). Zelfs een onafgerond cijfer dat 6.49 is, wordt afgerond tot 6 en niet tot 7 als Eindcijfer!
TWEE LAATSTE TIPS VOOR HET EXAMEN
1. Het is vrij vaak gebeurd op examens dat een kandidaat dacht dat hij de opgaven compleet had gemaakt terwijl dit helemaal niet zo was. Dus hij of zij leverde werk in waar nog opgaven aan ontbraken - een onherroepelijke fout ... Zoiets zou heel jammer zijn voor wie dit ook overkomt. Daarom dit advies: Werk door aan de opgaven tot het woord EINDE. Zowel op het vragenblad als op het tekstblad staat aan het slot altijd duidelijk vermeld: EINDE
2. Je kunt voor het vak Nederlands, zoals je weet, niet echt gaan blokken. Wel kun je natuurlijk vaak oefenen met examenopgaven uit voorgaande jaren.
Wat ik je nu zeer aanraad, is, om dit hele document met al deze aanwijzingen eens rustig door te lezen op de laatste dagen voor je examen.
Je komt dan enigszins in de sfeer van dat examen, je komt niet voor verrassingen te staan en hebt waarschijnlijk het rustige gevoel dat je goed voorbereid dit examenonderdeel begint