1goed bn; beter, best 1 bruikbaar, geschikt: nergens ~ voor zijn 2 kwaliteit bezittend: een ~ boek 3 deugdzaam, eerlijk; goedhartig, behulpzaam 4 heilzaam, voordelig: ~ voor de gezondheid; dat is ~auitstekend; b) toegestaan 5 gezond: zich niet ~ voelen 6 knap: zij is ~ in het Frans || net ~! eigen schuld!; mij ~ het kan mij niets schelen
2goed bw van wijze 1 ~ zo! flink zo; zul je het ~ onthouden? nauwkeurig 2 bw van graad: nog niet ~ wakker
3goed het; o 1 dat wat goed is: ~ en kwaad 2 nut, voordeel: ten ~e komen bestemd zijn voor; geld te ~ hebben te vorderen 3 -eren bezit, vermogen: vrijheid is een kostbaar ~; roerende en onroerende ~eren 4 textielstoffen en daaruit vervaardigde kleren 5 -eren benaming van allerlei voorwerpen of ve grondstof: de voorraad ~eren
Omdat ik ineens benieuwd was naar de definitie van 'goed'.