|
Over wachten, whisky en een paar andere dingen
I was dreaming when I wrote this, forgive me if it goes astray
Voorzichtig schuifelde hij over de gladde tegels. Hier waren blijkbaar al veel mensen onderuit gegaan, getuige het rode spoor achter hem. Even hield hij zijn pas in. Hij keek naar zijn hand, die een fles Johnny Walker stevig omklemde. Zijn smaakpapillen kreunden van genot, toen de goddelijke inhoud over zijn tong rolde. Dat was het enige voordeel aan een Schotse vriendin, glimlachte hij. Gratis whisky. Het verwarmde zijn botten, verdreef het kille woord dat door zijn hoofd maalde, al was het maar even. Ruzie. Eigenlijk wilde hij opnieuw de fles aan zijn mond zetten, om de hele inhoud in een keer naar binnen te gieten. Hij wist echter dat hij zuinig moest doen, ze was veel te koppig om hem nu al om vergeving te vragen.
Hij plofte zuchtend op zijn bankje neer. De half verrotte planken waren een kwelling voor zijn kont, en de walm van uitgekotst bier kroop in zijn lijf. Als het tenminste Johnny Walker kon verdrijven. Hij wist dat hij stonk, zonder het te hoeven ruiken. Aan de overkant van de straat duwden de mensen elkaar weg, aan zijn kant was het leeg, eenzaam. Maar hoe eenzaam hij ook was, hoe zeer de vrieskou zijn huid ook afkoelde, deze keer zou het niet hij zijn die terug rende en wanhopig naar excuses zocht. Op dit bankje, waar hij de laatste tijd steeds vaker zat, zou hij blijven zitten, tot ze zijn aanrakingen zo erg miste dat ze hem naar binnen zou dragen. Moest ze maar inzien dat zij het was die de problemen veroorzaakte, niet hij. Ja, mompelde hij, je deed me pijn, terwijl hij ongemerkt over zijn hand wreef.
Uiteindelijk zou ze komen, wist hij. Misschien zou ze hem één uur alleen kunnen laten, misschien twee uur, maar veel langer niet. Dan zouden ze weer samen zijn. Hij, Johnny Walker en zij. Als ze maar geproefd had hoe zo’n fles je geest verrijkt. Dan waren al die ruzies nooit meer nodig. Kut, er zat een vlek op zijn mouw. Dat is een slok minder, tenzij… hij begon de vloeistof snel op te likken. Hmm. Proefde niet als whisky, veel zoeter. Maar niet lekker. Hij spoelde de nare smaak weg. Blijkbaar dronk hij daarbij te snel, want het leek wel alsof er in zijn hoofd een kerkklok begon te luiden. Hij probeerde de zeurende steken weg te wrijven, en ontdekte tot zijn schrik een bloedend plekje tussen zijn krullen. Die bult moest er al een tijdje zitten, maar omdat hij zijn haar had laten groeien merkte hij hem natuurlijk nu pas op. Als hij haar had vergeven moest ze er maar een pleister op doen.
Hij kende de afstand tussen haar voordeur en het bankje uit zijn hoofd. Twaalf stappen van dertig centimeter om de straat over te steken. Dan de trap op, zestien treden, elk twintig centimeter. Maakt zes meter en tachtig centimeter. Had ze zo weinig voor hem over dat ze die afstand al te veel vond? Natuurlijk, hij wist dat ze lui was. Zelfs na hun ruzies bleef ze op het vloerkleed liggen. Wat dacht ze dat ze was, een kat die alleen maar hoefde te spinnen? Ze had haar negen levens nu wel verbruikt, vond hij. Met die vreselijke uitjes naar haar familie, het klagen over zijn bestaan als werkloze, de eeuwige discussies over dat hij te veel dronk. Als zij meer aandacht aan hem had besteed, hoefde hij niet steeds ergens anders liefde te zoeken. Tijd dus om de schuld in te lossen. Waar bleef ze nou, de fles was al half leeg.
Een onaangename rilling greep hem vast. Wat als ze niet kwam, wat als ze op dit moment voor het haardvuur lag met zo’n poenerige gladjanus. Zo’n rijke stinkerd die met cheques van één miljoen euro vrouwen meelokt naar zijn jacht in de Caribische zee, compleet met heet bubbelbad. In het warme water zou ze zich als een stoeipoes tegen dat vadsige lijf aanvleien, in ruil voor een chique bontjas. Hij haatte het als ze zichzelf zo vernederde. Daarna zou ze hem nog een keer opzoeken, samen met haar nieuwe minnaar, om hem hard lachend te zien vernikkelen. Hij zag zich al als Tantalus, alleen werden de vruchten een fles whisky, en was het zijn ex die deze vlak boven zijn barstende lippen hield. De hoer.
Toen hij het beeld van Tantalus uit zijn hoofd had weten te bannen, merkte hij pas hoe koud het echt was. De mensen waren verdwenen, gevlucht in hun behaaglijke iglo’s. De vorst sneed zijn lichaam in twee ijsklonten. Hij probeerde zijn rood uitgeslagen vingers te krommen. Ze waren te stijf. Misschien kon hij ze door hard te hijgen weer soepel krijgen. Maar zijn adem bevroor al voor het zijn mond verliet. Het enige wat er overbleef was een droog, rokerig luchtje. Het deed hem zo hard hoesten dat hij even bang was dat zijn ingewanden eruit zouden vallen. Eigenlijk zou ik nu van de bank af moeten glijden, en op de ijzige straattegels lijdzaam moeten blijven liggen tot Hein me komt halen, grijnsde hij. Maar dat doe je de liefde van je leven niet aan, sterven terwijl de ander toekijkt. Althans, het leek hem ongepast. Misschien dacht zij daar anders over.
Van vermoeidheid sloot hij zijn ogen. Hij hoorde een krakend geluid naast hem, alsof iemand naar hem toe kroop. Iets streelde teder door zijn ongewassen haren. Hij voelde zijn verkleumde romp onder zijn gezicht wegtrekken, zoals een berenjong in de vacht van zijn moeder kruipt, op zoek naar warmte en geborgenheid. Op gevoel draaide zijn nek zich naar het raam met het blauwe gordijn. Stiekem hoopte hij dat ze het open had geschoven. Niet zo ver dat hij het opmerkte natuurlijk, maar genoeg om hem in de armen van een andere vrouw te zien. Ze zou hem toeschreeuwen, haar geldwolf het huis uit smijten, en hem smeken om vergeving, terwijl haar tranen een plas vormden onder het balkon. In zijn droom sloeg hij met een zweep, ranselde haar af tot ze hard bloedde, beviel haar naar hem toe te komen. Het poesje gehoorzaamde haar baas. De zwarte catsuit die hem zo opwond had ze aan, kronkelend naar zijn voeten, zeshonderdtachtig centimeters lang. Ze likte hem, met dat natte tongetje van haar, kuste de ijspegels op zijn lichaam tot ze allemaal gesmolten waren, en goot als een brave slavin de whisky op commando naar binnen.
Hij ontwaakte vloekend door het geluid van een steeds harder loeiende sirene. Zeker weer zo’n imbeciel die een strijker in een brievenbus heeft gegooid, gromde hij zachtjes. Hij keek of hij de ambulance voorbij zag scheuren. Geen ziekenwagen te bekennen. Hij gaapte even, waarbij zijn ogen vielen op de resten van een struik naast het bankje. De wind was fors in kracht toegenomen, merkte hij. Een deel van de rozen was losgerukt. Die hadden het geluk gehad om meegenomen te worden, door een krachtige hand, op zoek naar andere oorden.Alles was beter en vooral warmer dan hier. Hij had medelijden met de overgebleven bloemen. Zij moesten blijven, tot ze verschrompelden en in smerige, zwarte aarde vielen. Net als hij. Zijn arm kraakte en zijn hart huilde toen het laatste restje Johnny Walker naar binnen gleed.
Met een pijnlijke grimas trok hij een foto uit zijn broekzak. De vrouw op de afbeelding leek wel te huilen, zo nat waren haar ogen. Ik ben degene die verdriet heeft. Verdriet omdat degene die me geacht wordt lief te hebben me martelt alsof ik een misdaad heb begaan. Kick je hierop, word je hier geil van, mij zo te zien aftakelen? Lach maar, geniet maar, ik zal wachten op de dag dat jij ongelukkig wordt.
De foto waaide uit zijn hand, de straat op. Een auto scheurde voorbij. Iemand schreeuwde. Hij keek in het gezicht van zijn vriendin, het staarde levenloos terug. Zijn bevende hand liet de lege fles in stukken uiteen spatten. Nooit meer ruzie. Nooit meer gratis whisky.
__________________
L'art pour L'art. Gaat heen en schrijf!
Laatst gewijzigd op 12-01-2005 om 14:29.
|