In ieder levend wezen is een bepaalde hoeveelheid radioactief koolstof (genaamd C-14) aanwezig, die voortdurend wordt bijgevuld en dus constant blijft.
Als het wezen dood gaat, stopt daarmee ook de aanmaak van C-14.
Het C-14 blijft wel gewoon vervallen, zodat na verloop van tijd steeds minder radioactief C-14 overblijft.
De halfwaardetijd van C-14 is bekend, namelijk ongeveer 5730 jaar.
Dit betekent:
na 5730 jaar is nog 50% van de normale C-14 voorraad aanwezig;
na 11460 jaar nog 25%;
na 17190 jaar nog 12,5%;
etc.
Door nu te kijken naar de hoeveelheid nog aanwezige radioactieve C-14 in een kadaver, kunnen onderzoekers met een "gemakkelijke" berekening nagaan hoe lang geleden het dier/de mens/de plant in kwestie is gestorven.
|