Dit is immers Letteren-onwaardig. En vreemd.
‘Ik ben terug.’
Met die woorden groette ik alles in het leven wat ik liefhad. Daarheen en weer terug, zo ging mijn verhaaltje. Het was dan ook zo jammer dat ik mijn eigen verhaaltjes nooit volgde. Ik probeerde altijd iets anders om mijn onvoorspelbaarheid te doen gelden. Soms deed ik ook gewoon hetzelfde. Ik voelde aan mijzelf, gevoelloos bemerkte ik dat ik toch wel was aangekomen. Maar dat was dan ook niet verwonderlijk, ik was immers dood geweest. De maden in mijn buik zouden bijna vliegjes worden. Maar zo ver was het nog lang niet. Ik passeerde een zilverwitte poort en zag een lange weg voor me. Links van me zat een man op een tuinstoeltje, schaars gekleed en genietend van de zon. De lange weg was enkel een lange weg, de grond eromheen was verdwenen. Als compensatie zweefden er enkele meters lager wolken.
‘Goe daje terecht ben mien jong,’ sprak de man op de tuinstoel wijs, ‘da zee ik no tege mien vraa da gij wir terug zaw kome.’
Ik bromde, voelde het leven in mijn buik en knikte voorzichtig. Er lag immers een lange weg voor me. Langzaam deed ik een stap naar voren, de zilverwitte poort sloot met een moordend tempo. Ik had geluk gehad. Achter me lagen mijn vleugels, die van mijn lichaam verwijderd waren door de poort. Nu was ik écht geen engel meer.
‘Altied goe, zun duik int diepe.’
Weer bromde ik. Met mijn vleugels verdween ook mijn humeur, ik had veel zin om de man naar beneden te gooien. Maar ik had een lange weg voor me, dus ik mocht geen tijd verliezen. Links van me kwetterde de man door alsof er niets was gebeurd. Ik liet hem ver achter me. De weg bleek lang te zijn, zoals me al was verteld in de hemel. Maar het was het waard, zeiden ze. Onder me golfden de wolken traag, waardoor mijn levenspunten stegen. Ik besloot te springen, want de weg was langer dan ze me hadden verteld. Ik liep in een spiegel, wat ik erg flauw vond. De wolken streken langs mijn gezicht en binnen de kortste keren had mijn haar genoeg water verzameld om een bad te vullen. Dat deerde me niet.
De grond kwam in zicht, ik viel op mijn buik en een luide klap echode na. Van alle kanten werd ik besprongen door machines, maar ik dreef ze terug met behulp van mijn gitaar, waarmee ik op modern-Duitse wijze ‘Das Modell’ ten gehore bracht. Tegen Kraftwerk kon niemand op. Mijn manabol was weer gevuld en ik kreeg vijf skillpoints te spenderen. Gelukkig koos ik wijs. Ik dronk een glas bier en ik ging op pad. Ik moest namelijk dertig miljoen bloemen verzamelen omdat anders mijn leven niet compleet was. Het leven in een computerspel was simpel, dus ik hield ermee op. De nacht viel. Ik pakte een mes en sneed mijn buik open. De maden waren ineens vleermuizen geworden. Er was even geen maan meer te zien.
Toen kwam ik erachter dat ik niet had gegeten of gedronken, de zon kwam op en ik verbrandde. Ik stierf. Tot op de dag van vandaag heb jij daar spijt van.
|