Oud 05-04-2005, 17:44
Ieke
Avatar van Ieke
Ieke is offline
Als de liefde voor de maan gaat.

Jonas,

Ik keek om me heen. Sommige mensen lazen boeken, sommige mensen luisterden muziek. Ik keek alleen maar voor me uit. Het was stil. Achterin hoorde ik de stemmen van de stewardessen. Wat zij zeiden kon ik niet verstaan, of ik dat wilde was een tweede.
Ik keek naar beneden en zag mijn schoenen. Ze waren nat van de sneeuw, nog steeds. Het was zulk prachtig weer geweest. De grote bergen, met hun toppen vol sneeuw. De naaldbomen, elk met een dikke winterjas. Beeldschoon. Net als mijn meisje.
Ik staarde naar buiten en keek uit over een pad van zachte kussens. De zon scheen fel en deed de roze wolken goud kleuren. Ze was zo waanzinnig mooi, in haar ogen scheen zo’n zelfde zon. Zij was het licht in mijn leven geweest, in die paar dagen. Zij was mijn zomerdag geweest, terwijl buiten alles kapot vroor.
De vrouw met het aller vriendelijkste gezichtje kwam, met haar vierwieler aan de hand, naast mij staan. Ze glimlachte lief naar me.
“Wilt u wat bestellen, meneer?”
Ik wilde mijn meisje terug. Maar zij zou waarschijnlijk niet op het menu staan. Niet zoals het menu tijdens de vakantie was geweest. Toen we elkaar aankeken, haar ogen waren betoverend. Ook zij had naar me geglimlacht. We hadden het menu bekeken, maar uiteindelijk besloten niets te eten. We waren weg gegaan, richting de bossen.
“Meneer?”
“Nee, ik hoef niets.”
Opnieuw staarde ik naar buiten. We vlogen nu waarschijnlijk over Stavanger, een prachtig grote stad met een hemel aan lantaarnlichten en neonlampen. Ik zelf was uit Oslo komen vliegen, maar had overnacht in Roa. In een klein simpel formule 1 hotel, Valladolid. Het was niets bijzonders geweest, maar het had een bepaald sfeertje.
Ik drukte het knopje op mijn linkerleuning in en duwde de rug van mijn stoel naar achteren. Voorzichtig plaatste ik mijn hoofd tegen de zijkant aan en sloot mijn ogen.

“Jonas, kom hier!” riep zij.
Ik keek achterom en kreeg een vette sneeuwbal in mijn gezicht. Ik begon te rennen. Dikke klodders sneeuw vlogen aan de achterkant van mijn schoenen omhoog en mijn voeten maakten diepe gaten in het witte dekbed.
“Jinthe, blijf dan staan als je durft!” riep ik terug.
Ze rende en rende, tot ze uiteindelijk stil bleef staan. Haar rug stond mijn kant op, haar haren wapperden in de wind. Haar profiel was beeldschoon. Zoals haar lichaam licht gebogen stond, haar schouders naar voren stonden, haar neusje een beetje plat was en haar lange benen geblokkeerd stonden, was ze prachtig. Ik genoot van haar gemissen, ik hield van haar mankementen. Zij hield van die van mij. Wij waren niet perfect, maar wij hielden van elkaar.
Langzaam draaide ze zich om, haar haren bleven in haar gezicht plakken. Haar borsten drukten door haar dunne shirtje heen, haar buikje was een klein beetje te zien. Ze lachte.
“Houd jij van mij?” vroeg ze.
Langzaam bewogen mijn benen vooruit. Ik deed het niet, het ging vanzelf. Zij en haar lichaam trokken mij aan. Ik moest bij haar zijn, nooit meer zou ik haar laten gaan.
Voorzicht sloeg ik mijn armen om haar tengere lichaampje heen en zoende haar koude, gesprongen lippen. Het maakte niet uit, zij was perfect.
“Natuurlijk houd ik van jou” antwoordde ik.
Mijn stem klonk zachtjes, maar zeker. Ik hield echt van haar, zij was mijn prinsesje en ik haar prins. Wij konden samen deze wereld van ijs aan, zij was mijn ijskoningin. Mijn beertje in de sneeuw, mijn knuffelbeertje.
Hoewel ze vaak vroeg of ik van haar hield, vroeg ik het haar niet, wetend dat ik toch geen antwoord zou krijgen. Nog nooit had zij de woorden over haar volle roze lippen laten glijden, nog nooit. Hield zij dan niet van me, of was ze bang? Ik durfde het haar niet te vragen, ik wilde onze relatie niet verpesten. Misschien zou ze zich opgejaagd voelen en dat wilde ik niet. Alles moest zo gaan als zij wilde. Zij was mijn keizerin, ik haar bediende.
We dwaalden door de bossen, slenterden tussen de bergen, klommen in de bomen, luisterden naar de wind, proefden de sneeuw, keken naar de sterren. Wij hielden van elkaar, door en door.


Jinthe,

Ik keek om me heen, had het koud. Ik wilde dat hij hier was, mijn liefje. Ik miste hem. Maar ik wist dat ik hem niet meer zou zien, nooit meer. Ik sloeg mijn eigen armen om me heen, hij was er niet om dat te doen. Nooit meer zou ik zijn veilige pootjes om mijn velletje voelen. Mijn beertje, zijn beertje.
“Jinthe!”
Ik keek om, maar reageerde niet. Ik wilde niet reageren, ik wilde denken. Ik wilde voelen, ik wilde mezelf pijnigen met het gevoel dat ik hem mistte. Het was allemaal mijn schuld. Dankzij mij hadden wij pijn, moesten wij huilen. Dankzij mij zouden wij elkaar nooit weerzien.
“Jinthe, kom hier!”
Ik huilde, een traantje rolde over mijn wang. Hij voelde koud aan, net als mijn handen. Voorheen had hij ze gezoend, had hij ze lief gehad. Maar nu was dat voorbij, mijn handen zouden die van hem nooit meer omsluiten. Mijn tranen zouden nooit meer worden tegengehouden. Mijn wang zou nooit meer gestreeld worden. Ik zou het nooit meer warm hebben.
“Is het die jongen?”
Ik slikte mijn traan weg. Veegde mijn wang schoon. Haalde diep adem. Een lach verscheen op mijn gezicht en ik keek naar mijn moeder. Zij was boos geweest, ik snapte niet waarom. Altijd was zij boos, nooit lachte zij. Maar net zo min als mijn liefde terug zou komen, net zo min zou zij veranderen.
Ik liep langs haar, strompelde naar mijn kamer. De grote houten deur opende zich voor mij, alsof het de poort van de hemel was. Vroeger zou ik daar terecht zijn gekomen, samen met mijn geliefde, maar nu zou ik naar de hel keren, om voorgoed verdoemd te zijn. Ik was door en door slecht, had hem verleid, had hem verstoten.
“Jij blijft voor altijd op je kamer, nooit meer zul jij naar buiten gaan!”
Ik huilde weer, mijn kussen werd nat. Het bed kraakte terwijl mijn lichaam schokte. Ik had het koud, ik mistte hem. Die pijn zat diep van binnen en zou mij nooit meer verlaten. Alsof er een ijzeren ketting aan mij hing, voelde ik de kracht van rouw en wist ik dat het gevoel door het koperen hangslot, nooit meer zou verdwijnen.
Mijn mamma was boos, maar ze wist niet waar ze het over had. Buiten was mijn leven, buiten was ik bij hem. De sneeuw deed me aan zijn hart denken, ijzig koud en wit, zoals de maan. Ver weg, maar toch dichtbij, door zijn eeuwig schijnende licht. Hoewel hij zei van mij te houden, wist ik dat het niet zo was. Hoe kon hij van mij houden? Het mocht niet, nooit zou het mogen. Ik was gedoemd om te lijden, maar had hem meegesleept.

“Jonas, houd jij van mij?” vroeg ik.
Mijn ogen knipperden in slowmotion, terwijl ik hem bekeek. Zoals hij daar naakt lag, zijn ogen glinsterend, zijn tepels hard, zijn borstharen kriebelend, zijn geslachtsdeel een tikkeltje teveel naar links wijzend, was hij prachtig.
“Natuurlijk, Jinthe, dat weet je toch?” vroeg hij.
Ik knikte en zoende hem. Zijn neus was scherp, maar voelde warm aan. Zachtjes drukte ik mijn wang er tegenaan en sloot mijn ogen. Voorzichtig gleden zijn handen over mijn zij en over mijn borsten. Ik was niet perfect, maar hij hield van me.
Mijn vingers gleden over zijn harige borstkas heen, mijn knuffelbeertje. Ik draaide mijn wijsvinger om zijn haren heen en zoende ze. Mijn neus kriebelde en ik nieste.
Hij was zo mooi, zo beeldschoon, zo speciaal. Ik had een warm gevoel in mijn buik, en wilde dat gevoel met hem delen.
“Bedrijf je de liefde met me?” vroeg ik.
Hij duwde me naar achteren, legde mijn hoofd op het kussen neer, mijn billen op het matras. Langzaam bewoog zijn lichaam over het mijne heen, alsof een dikke deken de warmte voor mij vast hield. Zijn lippen raakte de plekken in mijn nek, juist waar ik zo gevoelig was. Zijn warme adem gleed over mijn schouders, terwijl zijn tong mijn huid aanraakte.
Zijn rechterhand gleed over mijn buik, richting mijn geslachtsdeel. Ik voelde zijn vingertoppen over mijn huid, alsof er een klein muisje overheen trippelde. Zijn lippen zoenden mijn tepels en likten mijn navel. Dreinerig voelde ik zijn geslachtsdeel tegen mijn been, ik lachte.
Mijn grote liefde, mijn hemel op aarde, mijn God. Hij was mijn alles, mijn gedachten, mijn gevoelens, mijn emoties. Nooit meer wilde ik hem los laten, maar ooit zou het moeten.
“Blijf je bij me?” vroeg hij.
Ik zoende hem, gaf geen antwoord. Zijn lange blonde haren gleden over mijn bovenlichaam, terwijl hij zijn hoofd naar onderen bracht. Zijn tong daalde, zijn warme adem blies over mijn huid. Zijn borst duwde mijn benen uit elkaar, zijn handen grepen mijn zij stevig vast.
Ik voelde een golf van genot door mij heen gaan. Een golf zoals ik die nooit gevoeld had. Er hadden alleen maar verhalen geklonken, nooit was het gebeurd. Mijn eerste keer had perfect moeten zijn en dat was het. Nu, hier, met Jonas. Alsof een droom uitkwam, alsof mijn visioen daadwerkelijk plaatsvond. Mijn lichaam trilde en schokte, de zijne deed hetzelfde.
Als twee brandende, smeulende houtblokken duwden we tegen elkaar aan. We hadden elkaar lief, we vonden elkaar lief. Jonas hield van me, dat zou hij voor altijd doen.


Jonas,

Met een harde, schommelende beweging kwam het vliegtuig op de meestal bekende vaste grond terecht. Nu voelde het niet bekend. In Noorwegen lag mijn hart, in Noorwegen zou hij voorgoed blijven. Hoewel ik terug had gemoeten en wist dat het voorbij was, bleef ik hopen dat zij me achterna zou gaan. Dat ze spijt zou krijgen en me terug zou willen.
Het vliegtuig reed voor enkele seconden en kwam daarna tot stilstand. De lampjes gingen uit en ik klikte mijn veiligheidsriem los. Het gaf me een gevoel van verbreken, alsof ik haar nu voorgoed losliet. Ik liep het vliegtuig uit en meende dat ik haar op deze manier achter me liet. Ons leven, onze tijd, was verleden tijd. Het was over, voorbij.
Ik sloot mijn ogen, haalde diep adem en liep door de terminal, richting de mensen die echt van mij hielden. Zij had ook van mij gehouden, maar had dat niet met woorden duidelijk gemaakt. Zij had het mij verteld, door haar lichaamsbewegingen. Haar blik zei me dat ze om me gaf, haar ogen zeiden dat ze van me hield, haar handen zeiden dat ze me nooit meer los zou laten. Toch had ze dat gedaan, zonder enige traan. Zomaar had ze mij uit haar leven getrokken, als of ik een bladzijde uit een boek was geweest, dat zij zojuist had omgeslagen.
“Jonas!”
Ik liep met mijn eigen vierwieler door de schuifdeuren heen en zag mijn zus daar staan. Haar ogen straalden en ze glimlachte naar me. Haar handen hield ze op buikhoogte en gebaarde dat ik in haar armen moest komen. Hoewel ik het graag zou willen, kon ik het niet. Mijn gedachte was nog steeds bij mijn geliefde. Zij betekende de wereld voor me, ik wilde alleen nog maar bij háár zijn.
“Hoe is het met je?”
Ik knikte, maar reageerde niet. Voor even glimlachte ik naar haar, maar het was niet overtuigend. Met een teleurgestelde blik keek ze me aan. Ik zag in haar ogen dat het haar pijn deed. Ze wist waarom ik was vertrokken naar Noorwegen, ze wist dat. Maar nu mijn gedrag hetzelfde was gebleven, was ze daar niet blij om. Ze had duidelijk gehoopt dat ik alles weer op een rijtje zou kunnen zetten, dat ik weer beter zou worden. Maar het was niet zo. Ik was er niet beter door geworden, ik voelde me juist slechter. Ik mistte haar vreselijk, nog erger dan mijn oude leven. Nog erger dan het ergste wat ik ooit gemist had.
Ik voelde me rot over het feit dat ik mijn zus niet had kunnen geruststellen. Zij had zo geloofd in mijn genezing, dat ik met depressie meester zou worden. Helaas kon ik haar niet blij maken. Ik had oprecht genoten van haar cadeau, een reis naar Noorwegen. Maar wat er daar gebeurde had me heel erg geraakt, diep van binnen.
We liepen het vliegveld af, dwaalden door de gigantische hoeveelheid geparkeerde auto’s, totdat we die van haar eindelijk hadden gevonden. Tot dan toe had ik nog geen woord gezegd. En met elke stap die wij maakten, merkte ik dat zij zich zwakker voelde. Zij kon niet tegen stiltes, zij miste mij. Ik kon niet tegen dit gemis, ik mistte Jinthe.

Jinthe,

“Je weet verdomme wat er met mij gebeurd is!”
Ik negeerde haar, wilde er niets van weten. Natuurlijk wist ik was er met haar gebeurd was. Ik wist ook dat ik daaruit voortgekomen was. Ik haatte haar, zij sprak kwaad over Jonas. Ik had hem vertrouwd, hij was niet zoals de man die mijn moeders waardigheid had geschonden. Hij was lief voor me geweest, zorgzaam. Waarom vervloekte zij hem, waarom moest ze mij daarvoor opsluiten?
Ze had mij gevonden, samen met Jonas. Ze had tegen hem geschreeuwd, ze had hem geslagen. Daarna zag ik hem nog één keer. Die laatste keer was bijzonder, maar tegelijk heel pijnlijk. Ik had hem pijn gedaan, hij gaf mij liefde. Ik liet hem huilen, hij streelde me. Op dat moment had ik tegen hem geschreeuwd, hij had zijn mond gehouden en me afwachtend aangekeken. – Ik houd van je – had hij gezegd, maar toen had ik mijn mond gehouden.
“Wil je soms dat hij hetzelfde bij jou doet?!”
Jonas zou dat nooit doen, dat wist ik zeker. Hij was een speciale jongen, te speciaal. Soms dacht ik dat hij uit een sprookje was komen lopen en mij had gevonden, die verdwaald was uit een nachtmerrie. Ik was blij dat hij mij gevonden had, maar het raakte me dat ik hem weer moest wegsturen.
“Nooit meer zul je hem zien, hoor je me?!”
“Kutwijf!”
Ik rende weg, wilde haar niet meer spreken. Ik rende naar buiten, op mijn blote voeten door de sneeuw. De ijzige wind omving mijn lichaam. Ik had het koud, maar negeerde het. De gedachte aan de haat voor mijn moeder en de liefde voor Jonas hield me bezig.
Ik rende en bleef rennen. Door de bossen, langs de bergen, tussen de rivieren door, totdat ik bij het meer kwam.
De maan scheen fel en ik dacht aan hem. Zijn hart had daarop geleken, in zijn ogen had het weerkaatst, het licht van de maan. Ik werd er rustig van, mijn ademhaling had ik weer onder controle en mijn bloeddruk daalde. Ik liet me op mijn knieën vallen, boog mijn lichaam naar voren en zoende de grote, donkere steen.

Jonas,

Het was de laatste dag van mijn genezing, die helaas niet gekomen was. Het was de laatste dag van mijn vakantie, die helaas niet als een vakantie gevoeld had. En het was de laatste dag van de liefde, een liefde die niet de juiste voldoening had gegeven, die te snel voorbij was gegaan.
Die dag was het en ik zat tegenover Jinthe. Ze keek me met een droevige blik in haar ogen aan, iets waar ik bang van werd. Waarom keek ze zo naar me, wat was er aan de hand. Hoewel ik voelde dat er iets niet goed ging, wilde ik er niets van weten. De avond zoals hij nu was, was beeldschoon. Jinthe was beeldschoon. Niets of niemand mocht dit verpesten, zelfs zij niet.
“Het is voorbij”, fluisterde ze. “Voorgoed voorbij.”
Ik staarde haar vragend aan, snapte niet wat ze bedoelde. Wat was voorgoed voorbij?
Ik voelde een brok in mijn keel en kreeg pijn in mijn buik. Op één of andere manier wist mijn lichaam al wat er ging gebeuren, terwijl mijn geest die gedachte nog steeds blokkeerde.
“We kunnen niet meer samen verder,” ging Jinthe verder. “Hier, waar we elkaar zijn tegengekomen, zal ons verhaal ook eindigen.”
Nu moest ook mijn geest eraan geloven. Dit zou het einde zijn van de liefde, het einde van de relatie, het einde van ons, het einde van mij.


Jinthe,

Ik staarde terug in zijn blauwe ogen. Hij keek me treurig aan, maar ik kon niet anders. Ik moest rekening houden met mijn moeder en met mijn eigen toekomst. Ook jonas had zijn eigen leven, wat zich niet hier afspeelde, maar ergens ver hier vandaan. Hij kon hier om die reden niet blijven en ook niet om mijn reden.
“Ik houd van je,” fluisterde Jonas.
Ik antwoordde niet, zoals ik altijd had gedaan. Ik wilde er niets van weten. Ik had duidelijk aangegeven dat dit het einde was. Dan moest hij dat accepteren en mij met rust laten.


Jonas,

Ik keek om me heen, zag de donkere lucht met de schitterende maan. Ik zag het water, waarin wij weerspiegelden. En ik zag de donkere steen waar wij op zaten. Aan weerskanten, onder en naast de steen, lag sneeuw. Hoewel het tien graden onder nul was, had ik het warm. Maar nu zij zo ijzig sprak over onze relatie, kreeg ik het steeds kouder. Ik wilde hier weg, maar ik wilde ook blijven.
Ik keek naar de lucht, ik keek naar haar. Ik keek naar de maan, ik keek naar haar ogen. Ooit had het licht daar geschenen, vanuit die mooie kijkers van haar. Het was als de zon geweest, die mijn levenspad had beschenen, om mij op die manier de weg te wijzen.
Nu was het verdwenen. Haar ogen waren leeg en staarde donker terug. Het leek wel alsof er een zonsverduistering had plaats gevonden, alsof de liefde voor de zon ging.


Jinthe,

Ik keek naar het water, ik keek naar hem. Ik keek naar de maan, ik keek naar zijn ogen. Nog steeds droevig keek hij me aan, zijn twinkelende oogjes waren verdwenen. Het deed me pijn hem zo te zien en eigenlijk wilde ik dit ook niet. Maar het moest, ik moest er nu een einde aan maken.
Nog voor een laatste keer keek ik in zijn ogen. Ze hadden niet meer die mooie blauwe kleur, die mij ooit hadden doen denken aan het oppervlak van de maan. Ze waren donker. Het leek wel alsof er een maansverduistering had plaats gevonden. Het leek alsof de liefde voor de maan ging.
__________________
Al is de reiziger nog zo snel, de ns vertraagt hem wel.
Advertentie
Topic gesloten

Topictools Zoek in deze topic
Zoek in deze topic:

Geavanceerd zoeken

Regels voor berichten
Je mag geen nieuwe topics starten
Je mag niet reageren op berichten
Je mag geen bijlagen versturen
Je mag niet je berichten bewerken

BB code is Aan
Smileys zijn Aan
[IMG]-code is Aan
HTML-code is Uit

Spring naar

Soortgelijke topics
Forum Topic Reacties Laatste bericht
Verhalen & Gedichten Verhalenwedstrijd: Kies de winnaar.
Ieke
118 21-05-2005 14:34


Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 02:32.