|
Ik begreep het mailtje van Grim niet dus plaats ik een vraagteken, na een paar minuten dringt het tot mij door wat hij bedoeld met het fotoboek enzo en zeg ik o sorry, ben aan het slapen, snap?
Maar in ieder geval hier het vervolg:
'Wat is er Aquele?'vroeg de vrouw.
'Deze struik is helemaal dood, terwijl de grond zo vruchtbaar is.' Gebredeil bespeurde een glinstering van teleurstelling in de grote bruine ogen van Aquele. Ze hield blijkbaar verschrikkelijk veel van de natuur. Net zoals Gebredeil.
'Ach, één struik maakt niets uit. Er zijn er genoeg wel gezond, om ons een goede maaltijd te verzorgen.' De vrouw stond op een ging weer verder met bessen plukken.
Maar Aquel scheen niet tevreden te zijn met dat antwoord. Ze bekeek nog een tijdje de verdorde takken. Gebredeil kon haar rustige adem horen en de warmte van haar gezicht voelen.
'Aquele, kom je?'riep Hemores vanaf de landweg die naar het kamp leidde 'We zijn klaar hier en het wordt donker.'
'Ja, moeder.'riep Aquel terug. Ze ging nog even met haar vinger langs een klein takje en brak het toen af. Gebredeil wilde naar zijn oor grijpen, maar kon zich nog net bedwingen. Anders zou hij zichzelf verraden hebben. 'Ik ga aan mijn vader om advies vragen, hoe ik jouw weer beter kan maken. Want beter word je, dat weet ik zeker.'fluisterde Aquele tegen de plant. 'Vanavond kom ik terug, dat beloof ik.' Aquele richtte zich op en liep een stukje van Gebredeil weg. Voor een laatste maal draaide ze zich om 'Tot vanavond.' Toen verdween ze op de landweg.
Gebredeil had ontzettende pijn aan zijn oor, want het takje wat Aquele had afgebroken was een deel van zijn oor geweest. Gebredeil wilde zichzelf weer omtoveren in zijn eigen gedaante, maar bedacht zich net op tijd. Het stukje oor, wat er nu nog uitzag als een tak, zou veranderen in het stukje oor als hij nu van gedaante zou verwisselen.
Dus hij bleef wachten.
Aquele kwam elke avond terug, om Gebredeil te verzorgen. Ze ging steeds meer van de plant houden, omdat ze het gevoel had dat hij meer was dan een plant. Dat hij haar begreep. Gebredeil ging ook steeds meer van haar houden. En ze verlangden beide naar het moment waar ze elkaar weer zouden ontmoeten. Gebredeil deed zijn best voor Aquele, om steeds zo te veranderen dat het net leek alsof hij echt gezonder werd. Hij liet knoppen ontstaan en bessen.
Op een dag werd Gebredeil teruggeroepen door de minister van goden en defensie, omdat hij zijn werk niet goed had gedaan. Ze wilde dat hij het over zou doen, of in ieder geval zich zou verantwoorden. Dus Gebredeil ging weg en Aquele was radeloos verloren, toen haar plant opeens verdwenen was. Van de een op de andere dag.
Gebredeil moest voor het ministerie van goden en defensie verschijnen. Hij legde uit dat hij geen zin meer had in het werk, want het rapporteren van veranderingen in het kamp deed hij ook niet meer. Hij was teveel bezig met zijn geliefde Aquele. Maar dat kon hij natuurlijk niet vertellen aan de ministers van goden en defensie. Ze wisten niet eens van het bestaan van Aquele af. De ministers van goden en defensie vonden het allemaal best, hij deed zijn werk prima, helaas hield hij er mee op, maar ze hadden al een vervanger. De god Trieskum. Het kon Gebredeil niks schelen, nu kon hij weer terug naar Aquele.
Gebredeil reisde zo snel mogelijk weer terug naar de aarde. Hij haastte zich en binnen twee dagen was hij bij zijn stam aangeland.
Het was al donker toen hij aankwam. Gebredeil zocht, zachtjes fluitend, zijn plek op tussen de bessen struiken.
'Wat ben jij?' Gebredeil schrok zich dood. Een zachte stem, die hij uit duizenden herkende, sprak tot hem. Hij wilde zich eerst weer omtoveren tot struik, maar bedacht zich toen, dat het geen zin had. Hij wilde zo graag bij haar zijn, haar aanraken en haar beminnen dat het geen zin meer had, om zich te blijven verstoppen.
'Wat ik ben?' Gebredeil draaide zich om en keek Aquele aan. Dit klonk als een domme vraag, maar dat was het niet. Goden zagen er immers niet zo uit als mensen. De goden die de mensen hadden verzonnen, zagen er hetzelfde uit als de mensen. Maar waarom zou een god eruit zien als een mens, terwijl er nog zoveel andere wezens op de wereld zijn? Je zou een god niet kunnen beschrijven. Het is geen geest, meer een gedaante. Je kan het aanraken, maar niet beschrijven. Je hebt lelijke en mooie goden. Dat spreekt voor zich. Ze hebben oren, een neus, ogen en meer van dat soort dingen. Maar voor de rest lijken ze niet op een mens, ook niet op een dier. Je kunt het gewoon niet beschrijven, daar is het te mooi voor. De beschrijving zou nooit kloppen met het echte beeld. Daarom waag ik mij er ook niet aan.
'Een god.'zei Gebredeil vriendelijk.
'Een god?' Aquele kwam in het licht van de maan staan en bekeek Gebredeil aandachtig. Zonder angst en zonder twijfel. 'Zoiets dacht ik al.' Aquele glimlachte. 'Ik ben Aquele, maar dat weet je waarschijnlijk al.'
'Klopt.'zei Gebredeil rustig en hij stak zijn hand uit. Aquele was niet bang, dat had hij gemerkt en hij wilde haar zo graag even aanraken.
Aquele pakte zijn hand aan. Gebredeil trok haar naar zich toe. Ze stonden dicht bij elkaar, in het maanlicht. Aquele bekeek hem nog steeds aandachtig. Ze was niet bang, nee ze voelde juist een soort rust door zich heen vloeien. Ze wilde zijn uiterlijk een naam geven, maar ze kon er niet opkomen hoe ze hem wilde beschrijven. Geen enkel woord zou kloppen aan de omschrijving.
'Hoe heet je?'vroeg Aquele aan Gebredeil.
'Gebredeil.'zei Gebredeil.
Aquele glimlachte, dat was de perfecte omschrijving voor zijn uiterlijk. Gebredeil. Ze zou het zelf niet beter kunnen zeggen. 'Mooi.'zei ze alleen maar.
Weken verstreken en elke avond ontmoette Aquele en Gebredeil elkaar. Ze praten niet veel met elkaar. Ze begrepen elkaar vaak zonder iets te zeggen. Ze wandelden wel veel. Ze lieten elkaar plekjes zien, die ze nog nooit eerder hadden gezien. Ze raakten elkaar aan. Het waren slechts lichte strelingen, maar ze vertelden genoeg. Ze hielden van elkaar. Ontzettend veel. En toch kwam het moment daar dat de aanrakingen niet genoeg meer waren. Ze stonden dicht tegen elkaar aan in het maanlicht. En ze wisten voor het eerst niks te zeggen. Gebredeil had Aquele's handen vast en ze keken elkaar verliefd aan.
'Ik wil je kussen, Aquele, maar ik weet niet of ik dat mag.' Gebredeil streek even met zijn hand over haar kleine gezicht.
'Van mij mag het.'zei Aquele.
'Dat weet ik, maar daar gaat het niet om.'zei Gebredeil droevig 'Ik weet niet wat er gebeurd als een god een mensenkind kust.'
'Wat maakt het uit, al sterven we, dan hebben we elkaar tenminste een keer gekust.'zei Aquele dapper, al zag je in haar ogen dat ze toch een beetje bang was.
De harten van Gebredeil en Aquele hadden een eigen wil. Hun monden vonden elkaar en een lange kus was het gevolg. Er gebeurde niks. Het was alleen mooi, wondermooi.
De tijd ging wonderbaarlijk snel, als Aquele en Gebredeil bij elkaar waren. Het kon van hun part niet lang genoeg duren. Helaas brak er een dag aan, waarop Aquele zich moest verantwoorden aan haar vader. Ze moest vertellen waarom ze altijd 's avonds weg was en waarom ze niet wilde trouwen met de machtigste man van de stam. Hij zou haar alles kunnen geven wat ze nodig heeft. Behalve liefde dan...
Gebredeil werd ook teruggeroepen door de goden, omdat ze er door Trieskum achter waren gekomen, dat hij Aquele niet had doorgegeven tijdens zijn dienstperiode. Trieskum had ook nog verteld dat hij nauw contact had met een vrouwenmens.
Aquele kon geen afscheid nemen van Gebredeil, en Gebredeil niet van Aquele. Gebredeil besloot, als oplossing, Aquele te veranderen in een ring. Zo kon ze alles volgen onder het verhoor van het ministerie van defensie. Aquele stemde in en ging mee opreis. Onder het verhoor kwamen de goden er jammer genoeg achter. Ze waren te slim. Aquele werd in haar ware gedaante getoverd. Ze was hier echter alleen een schim, want de mens kan de godenhemel niet in zijn gewone gedaante betreden. Gebredeil werd verbannen uit de godenhemel. Hij kon nog kiezen tussen een eeuwig leven in de godenhemel of een sterfelijk leven op aarde. Gebredeil had zijn keuze snel gemaakt. Liever een kort leven met Aquele, dan eeuwen zonder haar.
Gebredeil ging nu ook mee naar Aquele haar vader, vermomt als ring. Het gesprek met haar vader verliep stroef. Zeker toen ze zei dat ze op iemand ander verliefd was geworden. Haar vader wilde haar geliefde ontmoeten, om hem te keuren. Aquele wreef even over de ring en dat was voor Gebredeil het teken dat hij zich kon omtoveren tot zijn ware gedaante. Gebredeil toverde zich om tot zijn ware gedaante en maakte een diepe buiging voor Aquele's vader.
De vader van Aquele ging compleet over de rooie. Hij schold Aquele uit voor heks en ze werd verbannen samen met Gebredeil uit de stam.
Nu waren ze alleen. Helemaal alleen.
Ze vluchtte ergens in de bossen en lieten zich aan niemand meer zien. Ze hadden elkaar nu compleet, maar een groot deel van hun leven was nu ook weggevallen. Eerst, voornamelijk voor Aquele, was dit zwaar geweest. Gebredeil was al vaak alleen geweest, dus voor hem maakte het niet heel veel verschil meer. Hij merkte alleen wel veel van het feit dat hij nu sterfelijk was geworden. Hij kon niet goed tegen de kou, die hij vroeger niet gevoeld had.
Aquele en Gebredeil waren slechts een jaar samen, toen Gebredeil op sterven lag. Aquele was zwanger van hem en verzwakte met de dag. Ze leefde, omdat hij leefde en andersom.
'Aquele, kom eens bij me liggen.'zei Gebredeil op een avond.
Aquele kwam bij hem liggen en drukte zich tegen hem aan. Gebredeil sloeg een arm om haar en legde een hand op haar buik. Aquele legde automatisch haar eigen hand op die van Gebredeil. Die voelde ijzig koud aan.
'Het is tijd.'fluisterde Gebredeil alleen maar.
Zo lagen ze nog een paar uur zwijgend. Ze streelden elkaar tot ze in slaap vielen.
Een zwarte schaduw kwam aangeslopen en trok al het leven uit deze twee geliefden. Ze stierven die nacht.
Dit verhaal is steeds doorverteld van vader op zoon. Sommigen geloven dat het kind van Gebredeil en Aquele nog steeds door de bossen spookt. Anderen lachen erom en gaan verder met leven…
|