![]() |
|
Zo, dat in de titel alvast duidelijk moge worden dat de inhoud van dit topic niet uit mijn hand, maar uit die van Tsasil komt. Het ging als volgt. Mijzelf in dramatiek wendend over hoe ik het volgende topic zou vullen, vormde er zich langzaam in mij een idee dat steeds vastere vormen aannam. Uiteindelijk bleek dit idee toch niet verkieslijk, en ik zag ijle hoop vervliegen in iets dat niet veel meer was. Maar zeg nooit niets, want uiteindelijk kwam hét verlossende idee. Tsasil gaf aan nog wat tekst te hebben liggen, en hij wilde het graag voorbereiden. Zo gezegd zo gedaan - na nog enkele heftige gesprekken en een lange vermoeiende strijd over zijn honorarium -. Dus, lieve mensen, wat u hier ziet is geheel het werk van - alle ode komt dus in principe hem toe -:
Tsasil Piet Paaltjens Door: Tsasil ![]() Echte naam: François Haverschmidt In 1867, het tijdperk van de romantiek en de sentimentaliteit, kwam Piet Paaltjens met zijn meesterwerk uit, een bundel van alle gedichten uit zijn studententijd. Een parodie op de overdreven gevoeligheid die dit tijdperk zo kenmerkte, genaamd Snikken en Grimlachjes. Hij dreef de spot met de pathetiek en de wereldverachting en laat die contrasteren met de nuchtere werkelijkheid, wat hem sterk onderscheidde van de andere dichters uit die jaren. Deze gedichten werden aan de wereld geschonken door Paaltjens zijn beste vriend: François Haverschmidt. Zietdaar dan alles bij mekaêr Wat in de tijd van drie à vier jaar De droeve zanger heeft gezongen. Bewaart het trouw en bepeinst het goed, Want in lang is er niet zulk zuiver bloed Uit een brekend dichterhart gesprongen. Bepeinst het goed en vergeet het niet, Want verstomd is van nu af Piet Paaltjens' lied. Uit: Verspreidde poëzie, circa 1858 Opvallend is dat zelfs François Haverschmidt Piet Paaltjens als een losstaand karakter ziet. Haverschmidt heeft zelf een levensbeschrijving van Paaltjens geschreven en heeft hem daarmee een eigen karakter gegeven. Niemand weet precies in hoeverre het leven van Haverschmidt en Paaltjens gelijk aan elkaar zijn. In de woorden van Haverschmidt zelf: Er zijn levensgeschiedenissen, die zich uiterst moeielijk laten schrijven. Vooreerst, dewijl ze zoo aandoenlijk zijn, dat men er zich niet mee kan inlaten, of men moet het eerst uitsnikken van ontroering; en dan, omdat ze bijna geheel in den nacht der vergetelheid begraven liggen. - Van al zulke levensgeschiedenissen is die van Piet Paaltjens de onbeschrijfelijkste. Haverschmidt noemt Piet Paaltjens ook stellig zijn vriend en distantieert zich in eerste instantie van zijn gedichten. Hij heeft nooit toegegeven dat hij zelf Piet Paaltjens was. Piet Paaltjens is volgens Haverschmidt op 9 oktober 1853 met de noorderzon verdwenen. Hij brengt het alsof hij het als zijn vriendenplicht ziet om de gedichten van Paaltjens naar de buitenwereld te brengen, omdat Paaltjens daar zelf niet toe in staat is. Gelijk ik vroeger op verlangen van den droeven dichter een bloemlezing uit de verzen, die hij mij kort voor zijn verdwijnen ter hand stelde in de Leidsche Studentenalmanakken voor 1856, 1857 en 1859 plaatste, zoo heb ik ook nu op zijn uitdrukkelijke begeerte deze uitgave van zijn academische poëzie bezorgd. Overeenkomstig zijn aanwijzing heb ik er het beste in opgenomen, wat door hem van 1850 tot 1853 gezongen werd. Ik heb reden om te vermoeden, dat ik later door hem zal worden uitgenodigd, om ook zijn gedichten, na 1853 vervaardigd, ter perse te zenden. Uit oude betrekking getroost ik mij deze moeite gaarne. Maar ik wel toch wel weten, dat ik de verzen van Piet meer akelig vind dan mooi. Ik vind er ook geen zedelijke strekking in. Als ik aan het dichten ging, zou ik het anders doen. François Haverschmidt is in Leeuwarden geboren op 14 februari 1835. Hij studeerde theologie te Leiden van 1852 tot 1858. Hier publiceert hij zijn gedichten onder het pseudoniem Piet Paaltjens in studentenalmanakken. Deze gedichten werden later gebundeld en uitgegeven als het boek Snikken en Grimlachjes. In 1859 wordt hij predikant in Foudgum en Raard in Friesland. Het verschil tussen het vrolijke studentenleven in Leiden en het ernstige leven als Friese predikant valt hem zwaar. In 1862 verhuist hij naar Den Helder. In 1863 trouwt hij met Jacoba Osti en ze krijgen drie kinderen. Helaas voor Haverschmidt was het geen gelukkig huwelijk. Na Den Helder verhuizen Haverschmidt en zijn vrouw in 1864 naar Schiedam, waar hij tot zijn dood predikant zal zijn. Hier is men (in eerste instantie) zeer tevreden over de nieuwe dominee. Haverschmidt zelf denkt met weemoed terug aan zijn studententijd, nog extra doordat hij optreed met zijn gedichten. Hij wordt steeds zwaarmoediger. Op den duur klagen de parochianen dat ze zo somber worden van zijn preken. Een preek van Haverschmidt uit 1885: ’Hij, de worgengel, verstaat geen scherts, wie hem spelend de hand reikt, die laat hij niet meer los, die sleept hem mee tegen wil en dank om in het eind hem neer te storten in een eigenwillig gedolven graf.' (een worgengel is een boodschapper van onheil en ondergang in de gedaante van een engel) In 1891 komt zijn vrouw te overlijden. Ondanks het ongelukkige huwelijk wordt Haverschmidt hierna steeds zwaarmoediger en komen zijn depressies frequenter. Op 19-01-1894 pleegt hij zelfmoord. Hij hangt zich op aan het gordijnkoord van zijn bedstee, waar hij - in doodsangst - met zijn schoenen het houten beschot van de bedstede beschadigt. Hij is op 22-01-1894 begraven op Begraafplaats Beukenhof in Schiedam. François Haverschmidt is bekend om zijn zelfmoord, zijn pseudoniem en zijn poëzie - in die volgorde. Het elzend publiek is altijd nogal aangenaam getroffen dat Haverschmidt niet alleen over zelfmoord schreef maar het ook in de praktijk bracht. Zo'n dichter heeft iets betrouwbaars. (Paul Marijnis, NRC, 11-12-1981) Poëzie: - Barend Krul, grotesk-komisch gedicht in vier zangen (1849) - Leven en sterven van Jelle Gal (1849) - Snikken en grimlachjes. Academische poëzie van Piet Paaltjens (1867) - Nagelaten snikken van Piet Paaltjens (samenst. Hans van Straten) (1961) - F. Haverschmidt, de dominee, de dichter, de mens (bloemlezing met inleiding van J.J. Borger) (1968) - Ter Gelegenheid Van... (bezorgd door R, Nieuwenhuys) (1981) - 4 immortellen (bibliofiel, 99 ex.) (1983) Proza: - Wat hebt gij gedaan (toespraak) (1870) - Familie en kennissen (1876) - Mijn eerste gemeente (1880) - Steek af naar de diepte (toepsraak) (1889) - Uit geest en gemoed (tien preken) (1894) - Twee voordrachten (ingeleid door R. Nieuwenhuys) (1981) - Gedelgde schuld (nieuwjaarsgeschenk uitgeverij) (1988) Dagboeken: - Souvenir Beekhuizen (1998) - Souvenir Beekhuizen (met aantekeningen van John Jansen van Galen) (1999) Brieven: - 1 brief van François Haverschmidt aan Willem van der Kaay in 'Briefgeheim', samengesteld door René van Stipriaan (1993) Een pagina met bijna alle gedichten van Piet Paaltjens.
__________________
eight days a week
Laatst gewijzigd op 13-06-2005 om 20:13. |
Advertentie | |
|
![]() |
||
Citaat:
|
![]() |
||
Citaat:
![]() En Paaltjens heeft misschien/ waarschijnlijk ook het mysterieuze Oera Linda boek geschreven!
__________________
Het werkelijke leven is een veel oppervlakkiger gedoe dan men zichzelf bekennen wil. (T. Thijssen)
|
![]() |
||
Citaat:
![]() ![]() Mijn absolute favoriete Paaltjens gedicht en een van mijn algehele favorieten: Drie Studentjes Daar waren eens zeven kikkertjes Al in een groene sloot, Toen kwam er een boer op klompen aan - En die trapte ze allemaal dood. Daar waren eens drie studentjes Drie vrienden in lust en in nood; Ze sprongen zoo moedig de wereld in, En de wereld - trapte ze dood. Lief meisken met blonde lokken, Met een kolk van gevoel in den blik, Ai gun, dat ik van hun bitter lot Aan uw voetjes een liedeken snik! Een liedeken, dat is uw boezem Alleen in kleur van albast, Zijn glooiing met bangzoete dauwdroppeltjes Van medelijden beplast. Hun jonge harten klopten Voor wat goed is en welluidt zo fier; Voor waarheid en wijn, voor vrouwen, Voor vrijheid en Beiersch bier. Hun ijzeren vuisten beukten Zoo graag op een schurkenkop; Hun lippen vingen zoo gretig Een maagdelijk kusjen op. Donderend dreunden hun stemmen Den kruipenden huichlaar in 't oor; Leeuwerikzoet stegen ze opwaarts In 't jubelend vriendenkoor. Blij was ook hun lach, ferm hun handdruk, Breed hun borst en hun oogopslag kloek; Rood hun wang, zout hun scherts, krul hun haren, Geniaal en talentvol hun vloek. Idealen, sigaren, beurs, tafel, Ze hadden alles gemeen. Hun geloof en hun twijfel, hun liefde En hun haat en hun kelder was één. Alle morgens van tienen tot elven Henstten ze samen vol vlijt, En van elven tot vieren bezochten Ze eendrachtig de societeit. Op ze dronken, op Stegerhoek's kleppers, Met de vier van Van Hees of met Zuur, Op schaatsen of wandlend, de melk in Uit de borsten der vrije natuur. Maar meer dan die melkspijs woog hun 't Vaste brood der wetenschap zelf, En daarom hengsten ze eerst vlijtig Alle morgens van tien tot elf. Ja, nauw was nog de verdooving Van het bierrijk diner voor een sterk Kop koffie, etc. bezweken, Of zij togen weer samen aan 't werk; En blaârden in boeken en blokten En pompten, en dronken thee, - Of, als het te warm was, Rijnwijn, En, was het te koud, punc-brûlé. - Eerst om tien uur beloonde wat "stokouds En geurigs" van Weydung hun vlijt, En van elven tot vieren bezochten Ze eendrachtig de societeit. Daar spraken ze dan zoo diepzinnig Over Hegelsche philosophie, En dronken drieënig uit één flesch, En elk van de drie dronk voor drie. En al hun zoete geheimen, Al de smart, die hun boezem omsloot, Al hun feilen, hun deugden, hun beden, Die legden ze elkander dan bloot. Eén fluisterde dan zo teeder Van een schoon blauwoogig kind, Dat hij eens op een zomerconcert zag En sedert had bemind. Nooit, zei hij, daalde de zonne Zóó blozend van wellust in zee, Als toen hij voor 't eerst háár zag kijken Naar de goudvischjes van Couvée. Nooit speelde 't korps van Dunkler "Das Bild der Rose" zóó zoet, Als toen zijn blik den blikslag Dier bleeke roos had ontmoet. Daar lag in dien blik iets kwijnends, Iets smachtends naar hij wist niet wát; Iets, dat, dacht hem, ook in 't klagend Gefluit van den nachtegaal zat. En hooger gloeiden zijn wangen, Als hij sprak van dat klagend gefluit, En sneller dronk dan het drietal Ontroerd de glazen uit. Eén dacht dan aan 't naderend scheiden, En 't was, of ze trilden van pijn, Maar ook, en hun oog blonk weer zalig, Hoe het weldra reunie zou zijn! Hoe dan nog eens zooals vroeger Door de straten der Sleutelstad Hun leeuwerikstem zou weergalmen Van het godlijk Iö vivat! En noemde zijn lip dien feestpsalm, Dan grepen zij eerbiedvol 't glas En orgelden driestemmig 't heilig Nostrorum sanitas. Eén sprak dan zoo dof en zoo hoonend Van het lijder dezer eeuw, De gansche wereldhistorie, Zei hij, was hem één schreeuw, Eén rauwe schreeuw om wrake Over hen, wier vuig belang Het menschdom vertrapt en verknoeid had, Al zestig jaarhonderden lang! Maar de dag des gerichts was niet ver meer! Reeds kleurde 't morgenrood De toppen der bergen en spelde Den nacht der leugen den dood! Reeds hoorde hij 't lied van de valbijl, Die den kop der dwingelandij Van haar rotten romp zou scheiden: "De verjongde volkren zijn vrij!" En dan schoten er bliksemstralen Uit zijn zielvol donker oog, En dan hief hij de twee voorste vingers Van zijn rechterhand statig omhoog. En dan zwoer hij zoo vreselijk ernsig, Dat ook zijn zwaard in de eerste rij Op het slagveld des geestes zou kampen Tegen domheid en tirannij. En dan zwoeren ook de andren, en riepen Om Plooi, en alle drie Bezegelden zij hun gelofte Met een glas of vier Oeil de perdrix. Ja, het waren drie brave studentjes! Die vrienden in lust en in nood! Blij sprongen ze in de armen der wereld, En de wereld - kneep ze dood. Blondlokkige Johanna! Ai gun, dat droeve bard, Vóór hij verder zijn liedeken afsnikt, Eerst een uitschreie tegen uw hart. Want breken wil hem het zijne, Als hij denkt, hoe oneindig veel groots De klauw der wereld reeds smakte In den killen afgrond des doods. Nam ze ook niet zijn dichtersdroomen Wreedaardig bij een been En sloeg hun de hersens te pletter Tegen den werklijkheidssteen? Zijn gezang, dat de objectiveering Van de idee der wereldsmart was, Zette zij 't niet met de verzen Van - - in ééne klas? Johanna! blonklokkig meisken! Ai, gun uw miskenden Piet, Dat hij eerst uw boezemglooiing Met een tranenmeer overgiet! En nu, aanhoor, hoe treurig De geschiedenis endt van de drie, Die zoo'n duren eed eens zwoeren, Een eed bij de Oeil de perdrix. Eén voer er naar 't land der vampyrs En der kruipende slangen af; Hij kampte er trouw voor de waarheid, En vond er jong een graf. Want wel was zijn vuist van ijzer En goed voor een schurkenkop, Maar tegen slangen en vampyrs - Daar kon hij niet tegen op. Eén bleef er, waar 't oog op vampyrs, De voet op geen slangen stoot; Hij bestreed er vooroordeel en domheid, En vond er een langzamen dood. Want, al beet hem geen giftige slange, Al zoog geen vampyr zijn bloed, Daar waren padden en wespen - En die deden hem ook al geen goed. Maar het akeligst lot trof den jongste, De zwakste ziel van de drie, Die eenmaal dien duren eed zwoeren, Dien eed bij dien Oeil de perdrix. Zij hebben den armen strijder Zóólang gerold en gesold, Tot al, wat er frisch was en edel In zijn vrije borst, is gestold. Tot hij eindlijk, het worstelen moede, Zich de handen knevelen liet En om den lieve vrede De zaak der vrijheid verried. Ik geloof, hij kreeg een betrekking, En ook een echtgenoot; Zij blonk wel niet uit door schoonheid, Maar haar inkomen, zei men, was groot. Ook kocht hij een stel witte dassen, En de wereld riep er van, Hoe hij zich zondaar bekeerd had Tot een braaf en fatsoenlijk man. Toch scheen het, of hij den vrede Niet bij zijn bekeering hervond, Want - nimmer speelde de glimlach Van vroeger weer langs zijn mond. Slechts als hij een ouden makker Op het slagveld verbloeden zag, Dan weerlichtte er plots om zijn lippen Een vreemde, geheimvolle lach; Een lach, nog oneindig veel fletser Dan die lijkengrimlach, dien Jan Van Beers eens den mond zag plooien Van zeker zieklijk jongman; Een lach, die getuigde van lijden, Zóó gruwzaam, zóó peilloos dipe, Dat die hem loeg mocht bidden, Dat ook hij den heldendood sliep, Den schoonen dood der vrienden, Met wie hij de Sleutelstad Eens zo leeuwerikblij deed daavren Van 't heilig Iö vivat!
__________________
Johnny Tsunami is drunk
|
![]() |
||
Citaat:
Mijn favoriet: AAN RIKA Piet Paaltjens Slechts éénmaal heb ik u gezien. Gij waart Gezeten in een sneltrein, die de trein Waar ik mee reed, passeerde in volle vaart. De kennismaking kon niet korter zijn. En toch, zij duurde lang genoeg om mij, Het eindloos levenspad met fletse lach Te doen vervolgen. Ach! geen enkel blij Glimlachje liet ik meer, sinds ik u zag. Waarom hebt gij van dat blonde haar, Daar de englen aan te kennen zijn? En dan, Waarom blauwe ogen, wonderdiep en klaar? Gij wist toch, dat ik daar niet tegen kan! En waarom mij dan zo voorbijgesneld, En niet, als 't weerlicht, 't rijtuig opgerukt, En om mijn hals uw armen vastgekneld, En op mijn mond uw lippen vastgedrukt? Gij vreesdet mooglijk voor een spoorwegramp? Maar, Rika, wat kon zaalger voor mij zijn, Dan, onder hels geratel en gestamp, Met u verplet te worden door één trein?
__________________
Het werkelijke leven is een veel oppervlakkiger gedoe dan men zichzelf bekennen wil. (T. Thijssen)
|
![]() |
||
Citaat:
![]() ![]() Ja, de Friezen ![]() ![]()
__________________
Het werkelijke leven is een veel oppervlakkiger gedoe dan men zichzelf bekennen wil. (T. Thijssen)
|
![]() |
||
Citaat:
En ze was gewoon erg kritisch ![]()
__________________
Het werkelijke leven is een veel oppervlakkiger gedoe dan men zichzelf bekennen wil. (T. Thijssen)
|
![]() |
||
Citaat:
![]() Zou een FBer misschien de topictitel kunnen veranderen? Dit topic gaat over Paaltjens en niet over mij ![]()
__________________
Johnny Tsunami is drunk
|
![]() |
||
Citaat:
![]()
__________________
I know a ghost can walk through a wall, yet, I'm just a man, still learning how to fall
|
![]() |
||
Citaat:
![]()
__________________
Johnny Tsunami is drunk
|
Ads door Google |
![]() |
||
Verwijderd
|
Een beetje meer reactie zou misschien ook wel leuk zijn.
![]() Citaat:
|
![]() |
||
Citaat:
Ik snap alleen nog niet helemaal met welke intentie Haverschmidt dat boek zou hebben geschreven. Om te bewijzen dat de bijbel onzin is? Vond ie het niet gewoon een goede grap? Humor had ie wel, en bovendien een sterke neiging tot mystificatie (met zijn pseudonym Piet Paaltjens). Wel heel interessant trouwens, ook een leuke site met plaatjes van het boek: www.oeralindaboek.nl
__________________
coffee and tv
|
Advertentie |
|
![]() |
Topictools | Zoek in deze topic |
|
|