|
Na al die jaren, toch nog een verhaal van mijn hand.
- - -
Tenzij men het in slaap laten wiegen door wanstaltige nonsens op de televisie tot een bezigheid wil verheffen, had ik mij voorgenomen die avond niets te doen. Ik voelde juist mijn hoofd zwaar worden toen de deur in een luid geraas open knalde. Mijn vader, die sinds jaar en dag de sleutel tot mijn appartement had, snelde met grote ogen door mijn kamer. Hij vond me op de bank en schreeuwde met wilde handgebaren. “Vampieren!”
Ik keek hem leeg aan. “Bedoel je niet,” antwoordde ik, “vampiers? Dat is het meervoud…” Mijn vader was ook nu niet bevattelijk voor mijn taalkundige kennis en schudde wild met zijn hoofd alsof hij mijn woorden uit zijn oor wilde laten vallen. “Nee, vampieren! Kom toch mee, jongen, we hebben je nodig! Vampieren!”
Mijn vader greep me bij de arm en sleepte me mee naar buiten. Ik mocht nog net mijn huisdeur dichtdoen, maar daar hield het dan ook mee op. Hij rende door de straten van ons dorp en ik probeerde zo weinig mogelijk mijn sokken kapot te lopen. De voordeur van mijn ouderlijk huis stond wagenwijd open en de warmte van mijn jeugd kwam me tegemoet. Vader sleepte me de huiskamer in en wees naar twee mensen op die op de bank zaten. “Vampieren!” klonk het nogmaals.
Het ging om een man en een vrouw, beiden in keurige kleding gestoken en met een vriendelijke glimlach. De man stond op en sprak, “Hallo, wij zijn van hiernaast. Vanmiddag zijn we hier komen wonen.”
“Nonsens!” brulde mijn vader, “Vampieren bennen het! Niets dan dat! Vampieren!”
Zoals dat gaat schaamde ik mij plaatsvervangend voor de wijze waarop mijn vader zich gedroeg. Ik kon me echter niet herinneren dat hij ooit vampiers verzonnen had. Yeti’s, monsters van Frankenstein, zombies, buitenaardse hersenzuigers, androïde cyborgs en geestverschijning van ongeboren familieleden behoorden reeds lange tijd tot zijn repertoire, maar vampiers?
De nieuwe buren bemerkten dat ik niet reageerde en pakten de draad weer op. “U moet de zoon van onze buurman zijn. Hij heeft ons veel over u verteld. U zou aardig bedreven zijn in het hanteren van houten staken, knoflook en spiegels?”
“Och,” mompelde ik verdwaasd, “wat heet bedreven.” Ik had inderdaad een spiegel in mijn gang en at soms gerechten met knoflook. En hoewel ik mijn schutting niet zelf gemaakt had, hij had wel zeker vijf staken. Van hout. Bovendien wilde ik het blije en kennelijk ongeschonden plezier van de buren niet bederven. “Ik kan er aardig mee overweg.”
Mijn vader stond nog altijd achter me te springen en te gebaren en te piepen. Plotseling pakte hij mij bij mijn schouder en sleurde hij me mee naar de keuken. Ik kon nog snel “Verexcuseert u ons!” roepen naar de buren.
Eenmaal in de donkere en koude keuken keek mijn vader mij serieus aan. “Jongen,” sprak hij langzaam, “Die lui zijn niet te vertrouwen. Het zijn vampieren. Ik wil dat je nu naar huis gaat, een staak uit je schutting pakt en die door die lui hun hart heen ramt”. Ik wist me los te futselen van zijn armen en keek hem strak aan. “Ok, vader. Stel dat het werkelijk vampiers zijn.” Want vampieren konden het nooit zijn, want die bestaan niet. Taalkundig gezien dan, want feitelijk bestaan ze toch al niet, of het nu vampieren of vampiers zijn. Zelfs één vampier kan al niet bestaan. Laat staan dat het meervoud wel zou kunnen bestaan. Om nog maar te zwijgen van een foutief meervoud! Dat zou dan wel heel erg niet bestaan.
”Vampieren!”
“Vampiers is het. Geeft niet. Maar stel dat het nu echt vampiers zijn, vader. Stel. Zouden we het dan niet snel genoeg doorhebben om ze alsnog af te schudden? Ik ben bereid om een staak te halen en deze in de gang te laten staan, als je je daarbij beter voelt. Maar ik ga niet preventief staken door de harten van onbekende mensen stampen omdat jij dat zo graag wilt. Ik kan me nog herinneren dat ik de poedel van Tante Jo moest frituren van je, wat achteraf ook niet nodig bleek te zijn. Ik ga dus de staak halen, jij doet normaal tegen de buren en als ik terug kom, zien we verder, ok?”
“Ok jongen, maar doe er niet te lang over. Ik vertrouw die vampieren niet.”
“Vampiers, vader. Vampiers is het meervoud van vampieren.”
“Ach jongen, zwets toch niet zo! Haal die staak.”
Ik wandelde rustig naar huis en deed daar allereerst mijn schoenen en jas aan. Ik bedacht me echter dat mijn vader impulsief van aard was en besloot haast te maken. Met een houten staak en een woordenboek onder mijn arm, rende ik terug naar mijn ouderlijk huis. Mijn vader zat in een stoel tegenover het stel op de bank. Zijn vingers hield hij gekruist en afwerend in de richting van de nieuwe buren. Deze leken nog altijd even vrolijk.
“Ik moet u vragen het gedrag van mijn vader te vergeven,” zei ik tegen hen, “hij is wat overspannen en denkt dan monsters te zien die er niet zijn. Zoals u misschien al doorhad, denkt hij dat u vampiers bent.”
“Vampieren!” schreeuwde mijn vader, “Niks te ‘vampiers’. Gewoon vampieren.”
Gewoon negeren, dacht ik. Gewoon negeren.
“Pa, ik denk niet dat je nieuwe buren vampiers zijn.” Ik kon het niet nalaten toch de nadruk te leggen op de s. “Maar om je er zeker van te laten zijn, denk ik dat zij er vast geen moeite mee hebben om even voor een spiegel te gaan staan en hun evenbeeld te laten zien als bewijs van hun menselijkheid”. Ik keek ondertussen verontschuldigend naar de buren, die met gesloten lippen bleven lachen. “Maar natuurlijk,” antwoordde de vrouw, “als uw vader daarvan meer op zijn gemak geraakt, zullen we dat zeker doen, nietwaar Vlad?”
“Wha! Vampieren!” brulde mijn vader voor de duizendste keer die avond. “vampieren, vampieren, vampieren! Het bennen vampieren! Doe dan toch wat, jongen! Doe wat!”
Maar nu kon ik er niet meer tegen. “Verdomme, pa! Dat je nu voor de zoveelste keer weer als een panische malloot jezelf en mij belachelijk maakt met je gebrul over monsters is tot daar aan toe. Daar zijn we inmiddels wel aan gewend geraakt, ook al heeft moeder, God hebbe haar ziel, het nooit kunnen verkroppen. Maar als je dan zonodig de debiel uit moet hangen, doe het dan tenminste nog taalkundig correct! Hier!” en ik smeet het woordenboek met een harde klap op tafel. Als mijn vader de buren koffie had gegeven, was deze nu omgevallen. “Ik zal het opzoeken, dan kan je het verdomme zelf zien! V… v… valvenster, vamp, vampier. Hier staat het. Vamp’ier, m. (-s). Weet je wat dat betekent, dat ‘streepje s’? Dat het meervoud verdomme met een ‘s’ is. Het gaat over vampiers, niet over vampieren! Vampiers! Vampiers! Zeg het verdomme nou eens goed! Vampiers!”
Plotseling voelde ik twee steken in mijn hals. Ze drongen door tot in mijn huid en ik voelde hoe ze tot mijn bloedbaan kwamen. Langzaam werd het bloed uit mijn nek gezogen. Voordat ik flauw werd, zag ik mijn vader nog dom naar me kijken. Hij wees met koude hand en zei: “Pas op jongen, er zitten twee mugs in je nek.”
- - -
LUH-3417 - Spelfouten bij de prijs inbegrepen.
|