30-01-2004, 16:50 | |
Eerst even een woord vooraf. Dit is een novelle die ik heb geschreven toen ik vijftien was, drie jaar geleden dus. Vandaag heb ik een leuk gesprek met deze leraar in kwestie gehad en ook dit verhaal besproken. Naar aanleiding hiervan heb ik het herschreven. Het betekent veel voor mij persoonlijk, maar ik zou toch graag weten of er nog wat literair verantwoord 'iets' in zit.
(Helaas is dit slechts het eerste hoofdstuk. Excuses daarvoor, maar ik wil dit al graag plaatsen.) Genesis Op een vroege ochtend in mei was het koud voor de tijd van het jaar, er hing een beklemmende kou in de lucht. Toch werden er maar enkele witte watjes afgetekend tegen een helblauwe lucht. Met een onbekend gevoel in mijn maag ging ik op mijn vertrouwde plekje zitten, bijna vooraan, op de tweede rij. Ik voelde me op een bepaalde manier opgelaten, het was net alsof ik iets heel spannends ging doen. Toch kreeg ik in dit geval slechts een les Nederlands. Wat zoekende keek ik het lokaal rond. Het was nu het tweede lesuur en de meeste leerlingen waren nog flink slaperig, waaronder ikzelf. Meneer Bolluijt kwam het lokaal binnen, zoals altijd op het laatste moment en, zoals altijd, met een kopje thee in zijn rechterhand. Ik pakte vluchtig mijn boek uit mijn tas en nestelde mij behaaglijk op mijn plekje, voor zover mogelijk op een schoolstoel, geheel in afwachting van wat er komen zou. Nederlands was altijd al een van mijn favoriete vakken geweest, sinds vorig jaar tenminste. In de brugklas hadden we de oude Lafeber gehad, een wat ouderwetse man die nog nooit les aan eersteklassers had gegeven, zodoende stond bijna de volledige klas een onvoldoende. Tijdens ons tweede jaar van verplichte educatie kregen wij vervolgens les van mevrouw van Vlijmen, een vriendelijke vrouw die op haar manier ons dwong weer tot het andere uiterste te gaan. Iedereen moest en zou van haar een map van niet verwaarloosbare grootte bij zich hebben waarin wij dan alle zinnen moesten opschrijven en strepen plaatsen tijdens het ontleden. Omslachtig, maar wel effectief. Alle cijfers schoten omhoog, zo ook de mijne. En zo eindigen we bij vandaag, bij de man die nu achter zijn bureau plaatsneemt en de trotse titel draagt van ‘mijn leraar Nederlands’, ookal zal zijn periode van dienst maar kort zijn. Deze man was heel anders, een speciaal soort mens leek hij wel. Hij deed iets met mij, iets onbeschrijflijks, maar het voelde goed. Hij ging zitten en mompelde iets onverstaanbaars naar Kamiel, die helemaal vooraan zat, tegen zijn bureau aan, een rij voor mijn bankje. De lessen van hem begonnen altijd redelijk rustig, meestal met een inleidende anekdote over zijn vrouw en kinderen. Dat hij trots op ze was kon je alleen al aan zijn lichaamstaal aflezen. Na zulke enthousiaste verhalen van mijn leraar ben ik voor het eerst in mijn slechts vijftien jaren tellende leven na gaan denken over het hebben van een gezin. Trouwen en kinderen krijgen heb ik nooit als toekomstbeeld gezien, maar iets in de intonatie van zijn stem als hij zo vertelde, het was zo mooi en romantiserend, dat het me opeens gewoonweg fantastisch leek. Even was ik dan weg, afgevoerd naar zijn perfecte familiewereld waarin ik de mooiste rol speelde. Diep geraakt was ik dan altijd als hij ophield en ik dan wederom besefte dat ik slechts in een lokaal voor hem zat, een onbeduidend individu voor een man als hij. Na enkele maanden van onveranderlijke ervaringen zoals deze, besefte ik dat ik jaloers was. Jaloers op zijn vrouw. Meneer Bolluijt kwam het lokaal weer binnen, vermoedelijk was hij naar buiten geglipt terwijl ik in dromerige gedachten verzonken uit het raam staarde. Hij had een van de veelvuldige gebruikte schooltelevisies bij zich en zette deze op een strategische plaats voor het bord neer. Ik realiseerde me dat ik het koud had, ik rilde. Vertwijfeld keek ik naar mijn benen, beide in een gloednieuwe panty gehuld. Veel te koud voor deze tijd van het jaar, maar toch had vanmorgen in een weemoedige bui een rokje aangetrokken. Als ik me maar op een warme zomerdag kleedde, werd het vanzelf wel warm weer, beredeneerde ik koppig. “Vandaag laat ik jullie een fragment van de film ‘Spoorloos’ zien, een verfilming van ‘Het gouden ei’ van Tim Krabbé,” verklaarde hij voor het bord. Met gemengde gevoelens ving ik zijn plan op, het was jammer dat we geen ‘echt’ les zouden krijgen, maar die film leek me stiekem wel interessant. Dat boek zou ik toch nodig eens moeten lezen, bedacht ik terwijl ik genoot van de intrigerende verdwijning van een jonge vrouw die zich voor mijn ogen op het televisiescherm voltrok. Terwijl de spannende gebeurtenissen elkaar opvolgden, dwaalden mijn gedachten toch weer af. Ik was me bewust van zijn aanwezigheid, een luttele meter achter mij stond hij overzicht te houden. Mijn toekomst was het onderwerp van mijn razende gedachtestroom. Ik voelde me altijd zo anders, zo verkeerd, in paste gewoon niet in het plaatje waar iedereen wel in leek te passen. En nu zat ik hier, vijftien jaar oud, serieus na te denken hoe het zou zijn als díe leraar van mij was. Logisch dat niemand mij begreep, wie zou zoiets snappen? Hij was oud, getrouwd en zijn liefde had hem zelfs kinderen geschonken. Ik zuchtte, want hoe zou ik zoiets ooit kunnen evenaren? Misschien was ik wel ziek, zo ziek dat er gewoon iets heel erg mis met mij was. Dat ik me vreemde dingen in ging beelden. Dat ik niet meer op leeftijdgenootjes viel, maar op oudere mannen die mij slechts zouden zien als een ‘meisje’, gewoon omdat ik ziek was. Toch wist ik op een bepaalde manier al dat het een verloren zaak was. Dat deze man iets van mij had afgenomen dat ik nooit meer terug zou krijgen, een stukje van mijn hart. Verliefd was niet het juiste woord, ik leek werkelijk van deze man te houden. Alles waardeerde ik aan hem, gewoon alsof het niets voorstelde hield ik van ieder minuscuul dingetje dat met hem te maken had. Terwijl ik dit bedacht en huiverde, stond hij nog steeds dicht bij mij in de buurt. Als hij het toch eens zou weten. Plots rilde ik. Even kon ik mijn gevoelens niet begrijpen, ze waren niet te analyseren. Ik begreep mezelf nog altijd wel, maar nu leek het alsof ik niet eens meer wist wie of wat ik was. Verlamd zat ik daar maar, alsof ik iets onderging. Met mezelf had ik altijd goede gesprekken, ik kon mezelf altijd heel goed en effectief doorgronden. Ik was gewoon simpelweg de enige die mij begreep en dat zal altijd zou blijven. Nooit maar dan ook nooit zal er een ziel zijn die ziet wat ik zie en die voelt wat ik voel. Niemand kan mij echt leren kennen. Opeens voelde ik mezelf ietsjes beter, iets hoger en machtiger dan ‘De Rest’. Alsof ik iets wist dat zij nooit zouden weten. … http://roospleonasmes.blogspot.com
__________________
http://roospleonasmes.blogspot.com | ~rosacrouch
|
Advertentie | |
|
|
|