|
Het lezen van Dante's Inferno en het luisteren van heel erg veel Waldgeist, kan inspiratie tot gevolg hebben. Lees hieronder maar mijn nieuwste verhaal, waar ik vooralsnog best blij mee ben.
P.S. Excuses voor het Duits wat erin zit, maar dat moest.
P.P.S. Excuses voor de witregel aan het einde van de derde alinea, voor de zin "Verdoemd,...", maar die kan niet weg.
- - -
Een kreet snoeide over de troosteloze vlakten van de hel. Donkere wolken van as verpakten zich met de geur van brandende pek en kokend bloed. Vlammen loeiden op uit kuilen waar ongelukkige zielen werden gestraft en demonen deelde rake klappen uit met negen staarten.
In een bos van dood hout zwoegden enkele zielen. Gedwongen door een duivel met een vurig zwaard moesten zij hout brengen naar het nimmer verzadigde vuur. De bomen jammerden onder het vallen van de roestige bijlen, omdat in hen ook zielen opgesloten waren.
Eén van de dragers struikelde en de duivel snelde op hem af. Het zwaard kwam neer en de benen werden schroeiend van het lichaam gescheiden. Het arme slachtoffer kermde en rolde over het warme gesteente, maar de duivel kende geen genade. Pijnlijk zou het zijn wanneer zijn benen weer aangenaaid werden maar weldra zou hij weer tussen de anderen zijn hout torsen.
Een gebrom dat zich door de stoffige grond verplaatste deed de bewoners van deze hellering opschrikken. De duivel dook angstig in een kuil die daarvoor bestemd was en de zielen bleven verslagen staan. Zij wisten wat er kwam en dat wegrennen geen zin had. Met trillende benen droegen zij stilstaand, wachtend de last van hout.
Het gebrom werd gedonder en het gedonder maakte plaats voor geraas. Een hete wind stak op waardoor brandende sintels tegen de naakte huid vlogen en de grijze haren van de naakte, verwrongen gedaanten wapperden. Een gelijkmatig gestamp klonk aan de horizon, bij een wolk van zwarte stof en hels inferno.
De duivel keek toe vanuit zijn schuilplaats en zag hoe de woeste wolk nader kwam en uiteindelijk de bosrand bereikte. Bomen ruimden krakend de weg voor een enorme, zwarte gestalte. Poten als kasteeltorens ramden de grond en de duivel zag hoe een arme ziel tot hutspot verpletterd werd door het neerkomen van een van dezen. Klauwen raasden door het bos, rukten de dode bomen uit het gesteente, en de nagels ervan sloegen weerloze lichamen doormidden. Ledematen en ingewanden spatten uit de verdoemde zielen en al snel vervolgde de enorme gestalte zijn weg, de massa zielen kermend achter zich latend.
De duivel kroop weer uit zijn put en gebood de overgeblevenen het hout bijeen te zamelen en verder te gaan met het werk dat nimmer zou stoppen. De kapotgeslagen werkers zouden genezen en pijnlijk weer tot menselijke vormen gekneed worden, zodat zij de rest van hun eeuwigdurende straf uit konden dragen. De duivel zuchtte. Zelfs hij, een werktuig van het grote Kwaad, kreeg soms medelijden met deze terugkerende martelingen waar werkelijk niemand iets aan kon doen. De Waldgeist had weer toegeslagen.
Aan de oppervlakte van de aarde, waar het zonlicht het rijk der levenden verlichtte, sloot een klein meisje de deur achter zich. De houten hut waaruit zij kwam kraakte waarschuwend en wat stro viel van het dak. De geuren van de stad omringden haar, maar zij rook die al lang niet meer. Ze zette haar lederen schoenen in de modder en drek en hield de gevlochten mand stevig aan haar arm.
De lucht boven de stad betrok en weldra zou er regen vallen. Het meisje maakte voort en wandelde langs de verschillende huizen waarin de mensen leefden en stierven. Ze stak de markt over, waar koopmannen uit alle windstreken hun waar voor te hoge prijzen aanboden. Een paard met een edelman erop liep haar bijna omver, maar ze bleef overeind. Weldra had ze zich een weg door de drek geploegd en bereikte ze de stadspoort. De bedelaar met rode bulten op zijn lichaam stak zijn hand uit om zich aan haar mand vast te grijpen, maar zij sprong opzij. De man viel voorover in de modder en kwam niet meer overeind.
Het was een stuk lopen over de velden waar de boeren hun graan verbouwden voordat zij in het bos was om de paddestoelen te plukken. Ze zette een lied in wat ze de avond ervoor in de taveerne waar ze bediende had horen spelen, door een bard uit het Oosten. Niet wetende wat de woorden betekenden, zong ze uit volle borst wat ze zich nog herinnerde.
Ich schenkte Dir mein Herz.
Es soll für immer sein.
Du schenktest mir nur Schmerz.
Muß mich von Dir befrein.
Donkere wolken pakten zich samen boven het woud en gerommel kon in de verte gehoord worden.
In het middelpunt der aarde zetelde het Kwaad op zijn troon van vlees, beenderen en kermende lichamen. In het volledige duister schoot soms een vlam omhoog die een tafereel verlichtte wat niet voor levende ogen geschikt was. In flitsen zag men vergane lichamen, die op roestige spietsen gestoken waren, spartelen en zo angstige schaduwen over de muren trekken. Kronkelend hingen halve mensen daar, geboeid aan de polsen. Kleine duivels kropen over de grond, hun voeten neerzettend in de glibberige ingewanden terwijl zij zochten naar de organen die ze lekker vonden.
Uit de verte konden blote voetstappen gehoord worden. Zij kwamen klapperend tot stilstand bij de opening van de grot. De zwarte gedaante viel op zijn knieën en kroop tot aan de voet van de troon.
Het Kwaad richtte de vlammende ogen op het gedrocht en gebood hem te spreken.
“Heer, ik heb nieuws uit de buitenste ring,” bibberde de duivel.
“Spreek,” galmde een onhoorbare stem door het gewelf.
“De Waldgeist… hij is ontsnapt.”
“Ontsnapt?”
“Ja. Hij ging over de brug over het kokende bloed bij de Geryones en is naar boven gegaan. Door de rotsbedekking barstte hij en nu… is hij buiten.”
“Verdoemd. Levenden zijn nog niet gewogen en zij mogen niet ten deel vallen aan Helse slachtingen. Dit werd boven nooit gewild. Neem mee wie kan en breng hem terug. Wees snel en val niet op.”
“Ja, heer.”
De gedaante kroop weer terug naar de deuropening, krabbelde daar overeind, peuterde een glibberige lever tussen zijn tenen vandaan en rende weer de weg die hij gekomen was. Het gekerm van de gemartelde lichamen aan de muur hervatte en het Kwaad zakte terug in de troon.
“Verdoemd!” galmde het nogmaals. De Waldgeist was de personificatie van wrok, van liefde die omsloeg in haat. Die mocht niet op aarde komen... Nooit.
Het meisje was aangekomen bij de rand van het woud op het moment dat de eerste droppels zich losmaakten van de lucht. Zij vluchtte snel onder het bladerdak en sidderde toen het onweer de wereld deed donderen. Snel zou ze naar de open plek in het bos gaan waar de paddestoelen groeiden en rennend zou ze de stad weer tegemoet gaan. Daar was ze immers veilig.
De grote plassen ontwijkend zocht ze haar weg door het woud. Het pad van de vele ruiters en reizigers die van en naar de stad gingen, was vroeger breder, dacht ze. Een huifkar kon hier vrijwel niet meer tussen de klauwende takken door. Hoe deden de marktkooplui dat dan? Nadat zij een kwartier geklommen had over de krommende wortels van de bomen die kraakten onder het gebulder van de storm, hield zij stil. Ze had allang moeten wezen op de open plek in het bos. Angstig keek ze rond, maar nergens zag ze een punt van herkenning. Ze zag enkel hoe de bomen boven haar uit torenden en bij elke bliksemschicht dacht ze gestalten weg te zien springen. Langzaam verdween de rode gloed aan het westen van het woud als teken van de ondergaande zon. De schemer zette in. Bang ging het meisje voort, hopende de rand van het bos te vinden. Die paddestoelen konden haar gestolen worden.
Een enorm gat in de bergwand tekende de plek waar de Waldgeist uitgebroken was. De duivels vlogen uit zodra de zon gezakt was en stonden daar op de rotsen. De enorme verwoesting deed hen sidderen. Hoe zouden ze ooit weer deze vreselijke creatie van het kwaad zelf terug beneden krijgen? Ze hadden touwen meegepakt, maar die zouden zeker breken bij de kracht van het monster. Geen van allen sprak, daar niemand een idee had.
Ze keken neerwaarts, naar de vlakte die grensde aan de bergen, en konden het spoor gemakkelijk volgen. Gebroken bomen, kuilen in de grond van voetstappen en nog meer tekenen van verwoesting markeerden waar de Waldgeist gegaan was.
In de verte rommelde een storm en de duivels vlogen uit. Richting het woud.
Een uitstekende boomwortel deed het meisje plotseling struikelen. Ze had gerend terwijl de tranen zich uit haar ogen wrongen van de angst, en lag daar nu versuft. De storm trok aan haar haren en de regen kletterde op haar rug. Maar ze voelde meer.
Haar handen steunden op de grond en deze scheen te trillen. Ritmisch, alsof ze de pompende hartslag van de aarde zelf voelde. Ze krabbelde overeind en veegde haar vieze handen af aan haar ruwe schort. De wind huilde door de bomen en het leek alsof woorden zich vormden, op de maat van het gestamp.
In einer dunklen Nacht,
hab ich Dich umgebracht.
Angstig keek het meisje rond. In het woeden van de storm en het flitsen van de bliksem kon zij niets onderscheiden. Alleen het gezang.
Ich wollte Dich nicht mehr
so fiels mir gar nicht schwer.
Ich drückte Dich ganz fest,
ließ Dich nicht mehr los.
Du gleitest mir hinein
leblos in meinen Schoß.
Ze voelde nu ook het dreunen door haar benen. Het werd heviger en heviger, alsof er iets enorms dichterbij kwam, totdat het plotseling ophield, samen met de hijgende zang. Het meisje kon zich niet meer bewegen.
Achter haar doemde een enorme gestalte op. Zij zag niet hoe het silhouet zich tegen de donkerblauwe hemel aftekende en een gruwelijke klauw naar haar uithaalde.
Haastig vlogen de duivels over het woud. De regen sloeg kapot op hun zwarte lichamen en zo goed als het kon probeerden zij de boomtoppen en de bliksem te ontwijken. Geen van allen had nog gesproken, maar toch zag men in de verte reeds de gestalte die zij zochten. Enorm en bedreigend torende hij boven de bomen uit. Waarom hield hij stil? Waarom raasde hij niet blind door, zoals hij gewoon was?
Ze kwamen dichterbij en bleven even in de lucht hangen. De leider van de groep keek de rest aan, zuchtte onhoorbaar en vloog toen op de gestalte af. Hij hief zijn vurige drietand op en deed hem met een ferme klap neerkomen in de nek van de Waldgeist. Deze draaide zich om en probeerden met zijn enorme poten het wapen uit zich te halen. Spastisch mepte hij rond totdat de drietand op de grond viel. De duivel was geraakt door één van de klauwen en knalde tegen een boom aan. Zijn soortgenoten begrepen inmiddels wat er moest gebeuren en volgden het voorbeeld van hun leider. Ze staken hun wapens in de ruwe huid van het gedrocht en haalden ze daarna er weer uit om ergens anders te steken. Veel haalde het niet uit, maar het was beter dan niets.
In het flitsen van de bliksem werden langzaam maar zeker steeds meer wapens uit de handen van duivels weggemept, het verre bos in. Wanhopig keken de duivels rond, maar al snel kwam hun leider weer bij. Hij greep zijn gevallen drietand van de grond en vloog weer op het om zich heen meppende monster af. Met een ruwe kreet stootte hij zijn wapen in het linkeroog van de demoon. Deze wankelde even, greep naar zijn aangezicht en stortte vervolgens voorover ter aarde, voorlopig uitgeschakeld. Een nat gekraak kon gehoord worden toen hij bomen en anders plat deed slaan onder zijn enorme lichaam.
De duivels bonden hem zo goed als het kon in de touwen en vlogen met deze zware last terug naar het gat in het gebergte. De storm was inmiddels gaan liggen en het duister heerste over de wereld.
De volgende morgen gingen de bewoners van de stad uit om het bos te doorzoeken. Het meisje was niet teruggekomen. Al snel hadden ze de enorme verwoestingen in het woud gevonden. In het onschuldige ochtendgloren lagen de natgeregende bomen er droevig bij. Zoveel was er kapot gemaakt, met zo een enorme kracht.
Eén der zoekende mannen riep de anderen bij een gruwelijke ontdekking en toen iedereen om de kuil heen stond, zag men daar, tussen de bladeren, takken en aarde, het verpletterde lichaam van het meisje. Het mandje nog in de arm geklemd.
Toen men haar later, op een open kar, naar de stad gebracht had en de barbier haar lichaam onderzocht, kreeg de stad de schrik van haar leven. De voorkant van haar lichaam was van kin tot kruis opengehaald, als met een enorm mes. Haar hart was missende.
- - -
LUH-3417
Laatst gewijzigd op 31-01-2003 om 22:50.
|