Het was alweer herfst. Meneer Morose maakte zich klaar voor z’n dagelijkse wandeling met Gérard, zijn enige vriend en hond. Maar deze wandeling zou anders worden dan al de voorgaande.
Meneer Morose was van het weduwnaarstype: Alleen, mistroostig, ongelukkig en 75+. Zijn dagen waren één voor één identiek gevuld. Behalve vandaag dan. Vandaag had hij een plan zitten in dat oude hoofd van hem. Vandaag zou hij iets buitengewoons doen. Vandaag was de dag dat hij z’n laatste adem zou uitblazen. Want hij had er genoeg van, van die wereld vol liefde die niet voor hemwas bestemd.
Maar eerst moest hij dus van Gérard af zien te geraken. Meneer Morose was niet egoïstisch. Hij zou z’n hond niet achterlaten in deze druilerige wereld terwijl hij in het Eeuwige Paradijs vertoefde. Neen, zo was hij niet. Na een half uur intens wandelen bleven de twee staan. Ze waren aangekomen aan het meertje waar ze dagelijks enkele uren gingen staren. Naar het water, de eenden, en al die andere oude mensen. Of soms gewoon het niets proberen zoeken. Urenlang. Een tikkeltje nerveus, maar zeer professioneel, haalde Meneer Morose een mooi opgevouwen Delhaize plastic zak uit z’n binnenzak en stopte Gérard er zorgvuldig in. “Net goed”, dacht hij bij zichzelf, nu ook z’n snoet niet meer zichtbaar was. Die zou toch alleen maar medelijden wekken. Gelukkig was Meneer Morose in z’n jonge jaren nog een fervent kogelstoter geweest. Die techniek ging hij hier nu ook hanteren. Hij nam de zak met de jankende inhoud op en stootte die als het ware in het water. Ja, hij kon het nog steeds, zelfs na al die luie jaren. Na enkele minuten spetterend water werd het terug stil. Een verzopen zakje Delhaize dreef nu op het water. “Nog even wachten, Gérard, en dan is je baasje terug bij jou,” mompelde Meneer Morose hem na.
Zo, van die moord was hij dus al vanaf. Nu enkel zichzelf nog de eeuwige slaap in wiegen en het plan was compleet. Sloom maar zeker begon hij aan z’n weg naar huis. Na een kwartier, het gewoonlijke kwartier, plofte hij neer op de wit plastic bank die zich langs de kant van de weg bevond. Nadenkend over z’n laatste uren staarde hij voor zich uit. Minuten, of waren het uren, gingen voorbij. En toen hij bijna 1 was geworden met de bank, kwam er plotseling iemand naast hem zitten. Een iemand kon je haar niet noemen. Dat was een te grote belediging. In de ogen van Meneer Morose was ze prachtig. Een volslanke, donkerharige Dame van rond de 40, met lachrimpeltjes rond haar mondhoeken en donkergrijze ogen. Ze begonnen te praten en nu doen ze dat nog steeds. Als ze samen aan tafel zitten, of samen wandelen tot aan het meertje, of wanneer ze al die andere leuke dingen doen. Na hun ontmoeting heeft Meneer Morose nooit meer terug gedacht aan de dood.
Jammer voor Gérard, die ongeduldig blijft wachten tot z’n baasje komt. Meneer Morose is niet van plan de eerstkomende jaren naar het Paradijs te gaan. Hij heeft nu zijn eigen Paradijs hier op aarde.
__________________
...moet u maar bedenken dat Dwaasheid, die ook nog eens een vrouw is, aan het woord was. (EvR)
|