|
Ik type hele stukken over op de computer en lees ze zo nu en dan terug.
Ze sloot haar ogen en probeerde zich voor te stellen dat ze gewichtloos was, een stofdeeltje, een klein algje dat op het wateroppervlak van het meertje in hun tuin dreef. Ze voelde zijn handen op haar lichaam, die als langpootmuggen over haar huid kropen, haar opsloten in zijn handpalmen. Ze droomde ervan opgevouwen te kunnen worden als een foto, dat ze zich kon opkrullen en weer een embryo worden. Ze wilde in zijn broekzak passen, als een pluisje of een munt, ze wilde dat hij haar zou opeten, dat ze op zijn tong zou wegsmelten als een pepermuntje, in de kleine smaakpapillen zou verdwijnen, dat er van haar alleen een smaak in zijn mond zou overblijven.
Nina, een meisje
Amy Hassinger
Sommige catastrofale situaties vragen om duidelijkheid, komen in een fractie van een seconde tot uitbarsting: je slaat met je hand door een vensterruitje en dan ligt alles vol bloed en roodbesmeurde glasscherven; je valt uit een raam en breekt hier en daar wat botten, schaaft hier en daar wat vel. Hechtingen, gips, pleisters en jodium kalmeren en genezen de wonden. Maar een depressie is geen plotselinge ramp. Die lijkt eerder op kanker: aanvankelijk is de tumorwoekering zelfs voor een oplettend ook niet waarneembaar, en op een goeie dag – pats–boem! – heeft zich een enorm, dodelijk zevenpondsgezwel genesteld in je hersens of je maag of je schouderblad, en probeert dat ding, dat door je eigen lichaam is voortgebracht, je zowaar om zeep te helpen. Een depressie heeft daar veel van weg: langzaam, met de jaren, stapelen zich in je hart en je geest de gegevens op, ontwikkelt zich binnen je systeem een computerprogramma voor algehele negativiteit, dat ervoor zorgt dat je het leven steeds ondraaglijker gaat vinden. Maar je merkt niet eens dat het op komt zetten, je denkt dat het wel normaal zal zijn, dat het wel iets te maken zal hebben met ouder worden, met acht worden of twaalf worden of vijftien worden, en op een goeie dag dringt het tot je door dat je hele leven gewoon afschuwelijk is, niet de moeite waar, een verschrikking en een zwarte smet op het witte vlak van het menselijk bestaan. Op een goeie ochtend word je wakker, bang dat je blijft leven.
Elisabeth Wurtzel
Het land Prozac
Ja, zo is het. Zoals de natuur naar herfst neigt wordt het herfst in mij en om mij heen. Mijn bladen vergelen, en van de bomen in de buurt is het blad al afgevallen.
Als een blad aan de boom verander ik van stemming. Soms wil het leven me wel eens vreugdiger aankijken, maar och, het is maar even!
Ik ben zo rijk, en mijn liefde voor haar slokt alles op; ik ben zo rijk, en zonder haar verzinkt alles in het niet.
Zoals ik achtervolgd word door haar beeld! Wakend en dromend prent het zich in mijn ziel. Als ik mijn ogen dichtdoe staan hier, achter mijn voorhoofd, waar het innerlijk gezicht zetelt, haar zwarte ogen. Hier! Ik weet niet hoe ik het moet uitdrukken. Zodra ik mijn ogen sluit zijn ze er; als een zee, als een afgrond die zich voor mij, in mij uitstrekt houden ze mijn denkvermogen vast.
Wat is een mens, die hooggeroemde halfgod! Schieten zijn krachten niet juist dan tekort als hij ze het meest nodig heeft? En of hij zich in vreugde opricht of ondergaat in smart, wordt hij niet telkens juist dan tot staan gebracht, juist dan teruggebracht tot een dof, kil bewustzijn als hij zich verlangend wil overgeven aan de volheid van het einde?
Begrijp me toch – – – Het is afgelopen met me, zie je dat niet, ik houd het niet langer vol! Vandaag zat ik bij haar – ik zat, zij speelde op haar klavier, allerlei liederen, en met zoveel innigheid! Zoveel! – Zoveel! – Hoe moet ik het zeggen? – Haar kleine zusje kleedde haar pop aan op mijn schoot. De tranen schoten me in de ogen. Ik boog mijn hoofd, en mijn blik viel op haar trouwring – – – Mijn tranen stroomden – – En opeens zet ze die oude hemelszoete melodie in, zo heel opeens, en er gaat door mijn ziel een gevoel van troost en herinnering aan voorbije dagen, aan de tijd dat ik dat lied hoorde, aan de sombere tussenperiode van verdriet, aan mijn ijdele hoop, en daarna – – Ik ging heen en weer lopen door de kamer, mijn hart stikte onder dat opdringend geweld. – In godsnaam, zei ik, losbarstend, met een heftig gebaar in haar richting, – in godsnaam, houd op! – Ze deed het en keek me star aan. – Werther, zei ze met een glimlach die door mijn ziel sneed, - Werther, u bent ernstig ziek, uw lievelingsgerecht staat u tegen. Ga naar huis! Toe, kom tot rust. – Ik rukte me los uit haar gezelschap en – – – God! U ziet mijn nood en zult er een eind aan maken.
Goethe
Het lijden van de jonge Werther
|