Het is nacht. De straten zijn verlaten, de hele stad slaapt. Het regent pijpenstelen, waardoor de straten vol met plassen liggen. Ik loop door een sraat. Ik heb geen jas aan, maar het maakt me niet uit dat ik doorweekt ben. Langzaam verzet ik mijn voeten, bij iedere stap denkend dat het een van mijn laatste is. Ik ben leeg van binnen. De pijn is te groot. Midden in de straat blijf ik staan. Voorzichtig haal ik mijn mes te voorschijn. Zonder ook maar een ogenblik te twijfelen ontbloot ik mijn polsen. Snel rits ik mijn polsen open. Bloed stroomt naar buiten, maar ik voel geen pijn meer. Ik lach, ik bulder van het lachen. Dan zak ik inelkaar op de sraat. Met een klap val ik op de stenen.
Ik wordt met een schok wakker. Mijn hoofd is helemaal bezweet, maar ook de rest van mijn lichaam voelt klam aan. Twee uur. Ik stap uit mijn bed, loop naar het raam en open het. Ik neem een sigaret. Het is de laatste. Ik moet morgen niet vergeten nieuwe te kopen. Nadat ik een diepe hijs heb genomen kijk ik naar buiten. Sterren fonkelen aan de hemel. Er zijn mensen die zeggen dat het al onze voorouders zijn. Dat zou betekenen dat mijn opa en oma mij nu konden zien. Het is niet dat ik daarin geloof, maar tooch maak ik mijn sigaret uit. Mijn grootouders hebben niets om trots op te zijn. Een jongen die rookt, drinkt en af en toe blowt, hij verprutst zijn school. Hij maakt zichzelf gewoon kapot. Ik voel me een nietsnut. Waarom doe ik dat ook? Wie ben ik? Ik ga op mijn bed zitten. Toch morgen maar geen sigaretten kopen, ik ga stoppen. Toen dat idee was gekomen besloot ik mijn leven te gaan beteren. Ik was zelfs zo gek, dat ik midden in de nacht mijn huiswerk voor morgen nog ging maken. Om vijf uur was ik eindelijk klaar en ging ik weer slapen.
Toen ik ‘s ochtend wakker werd, voelde mijn hoof aan als een stuk steen. Ik zag er niet uit. Snel deed ik mijn buikspier oefeningen, maar erg zin had ik er niet in. Na tien sit-ups stopte ik al en ging me douchen. Een grote verbetring was dat niet. Ik voelde me nog steeds moe en zag er niet veel beter uit. Snel wat gel in mijn haar, ff wat geur op en klaar. Ik liep de trap af en ging ontbijten.
‘Wat zie jij eruit,’ zei mijn moeder toen ze binnenkwam.
‘Hallo zoon, goedemorgen. Heb je lekker geslapen. Nee mam, ik ga met de bus. Is dat goed?’
‘Nou dat is maar goed ook, ik vraag me af of je zo had kunnen fietsen.’ Chagerijnig at ik snel mijn boterham op en maakte een luchpakket klaar. Ik had geen zin om nog langer met mijn moeder opgescheept te zitten, dus ging ik maar naar de bushalte, ookal was ik veel te vroeg. Bij de bushalte, wat ook het station was, zag ik de sigaretten automaat al van verre staan. Ik pakte mijn protomonnee, keek of ik genoeg geld had en ging weer op de bad-way.
De seconden tikten langzaam weg. Ik zat te wachten op de bel. Wanneer hielde die verdommem les nou eens op. Eindelijk ging de bel. Ik stond op, pakte mijn spullen in en ging snel weg.
‘He Paul, heb je een vloeitje voor mij?’ Paul keek verbaasd om.
‘Het is nog geen pauze hoor, we moeten nog een les,’ zei hij.
‘Moet ik even op kauwen, ga me ziek melden.’ Er verscheen een grijns op zijn gezicht.
‘Ah, zo, hier en veel plezier vandaag.’ Ik bedankte hem en liep weg met het vloeitje in mijn mond. Ik vond het wel een slimme truuk, ookal was hij niet eens van mezelf.
‘Ik voel me niet zo goed, dus ik ga naar huis,’ zei ik toen ik bij de congierge was aangekomen.
‘Je ziet er niet zo best uit, ga maar snel naar huis. Neem je morgen wel even een briefje mee?’ Ik knikte. Het vloeitje had zijn werk weer goed gedaan. Ik speelde nop even mijn ziekte, maar toen ik buiten was sprong ik blij op. Verlost van die school. Bij de bakker kocht ik een broodje gezond en ging ik op een bakje zitten. Een sigaret in mijn mond en ik ging mensen kijken. Voor me was een man duiven aan het voeren. Ik begreep niet hoe je zoveel plezier kon beleven aan die rotbeesten, maar toch werd ik een beetje vrolijk omdat ik zag dat de man het zo leuk vond. Een kindje had haar ijsje op de gornd laten vallen en moest huilen omdat haar moeder heel boos op haar was. Een dakloze verkcoht de straatkrant. Toen mijn sigaret op was liep ik weer verder. Ik zocht naar een coffeeshop voor wat wiet.
Ik deed het licht aan. Voorzichtig liep ik de keldertrap af. Op de grond lag een touw. Ik pakte het op en bekeek het. Precies goed. Ik opende het boek, wat ik al de hele tijd bij me had gedragen en zocht op hoe ik een goede strop moest maken. Een paar keer moest ik het proberen voor ik een goede strop had gemaakt. Ik hing hem op aan een steunbalk en ging op een stoel staan. De strop trok ik over mijn hoofd, trok hem sterk aan en tarpte uiteindelijk de stoel weg. Het touw sneed in mijn keel, maar ik voelde geen pijn. Ik lachte, ik gierde van het lachen. Langzaam werd het zwart voor mijn ogen.
Net zoals gisteren werd ik met een schok wakker. Bezweet ver mijn hele lichaam stapte ik uit bed en opende het raam. Met een sigaret in mijn mond dacht ik aan gisternacht. Ik genoot van mijn sigaret, want dit zou mijn laatse worden. Morgen zou ik stoppen en mijn leven weer beteren. Ik ging weer aan mijn bureau zitten om mijn huiswerk te maken. Ik wist wel dat ik morgen gewoon weer zou roken, alsof er niet was gebeurt, maar het voelde gewooon zo fijn, om even geen nietsnut te zijn.
__________________
Carpe Diem
|