|
Hier een beginsel van een verhaal van mij, geïnspireerd door de droom die ik vanacht had. Bekritiseer ze, a.u.b.!
- - - - -
Anonymus John liep samen met zijn rechterhand Alter Ego het steegje in, waarin de zwarte Jaguar verdwenen was. Dat de Jag er met grote snelheid, zonder een van de muren geraakt te hebben in was gescheurd, bewees de chauffeur zijn klasse.
“Volg me Ego. Pas op voor rondvliegende kogels. Ze zullen je niet expres missen.”
John liep met zijn revolver in aanslag het donker in – langzaam, in de schaduw blijvend. Pasje voor pasje, tot hij een paar meter voor zich de zwarte wagen zag staan. Hij keek Ego aan. “Hij is leeg, is hij niet?”
Ego strekte zich uit en kneep zijn ogen samen. “Ik zie niets, John, niemand. Volgens mij is het veilig.” Voorzichtig begon hij zich los te maken uit het duister van de muur, op weg naar de deur achterin de steeg. Het was doodstil om hen heen. Het enige licht kwam van een peertje dat ligt zwaaiend boven de ijzeren deur hing. De motten die er omheen vlogen waren net zo gespannen als John en Alter Ego, aan hun zenuwachtige gefladder te zien.
Met zijn mitrailleur in de aanslag liep Ego in richting van de deur. “Ze moeten daar binnen zijn. Het kan niet anders! Het is alleen hopen dat ze ons niet in een hinderlaag lokken, want dan zullen we ons spoedig op de eeuwige jachtvelden begeven.”
John moest grinniken om Ego’s uitspraak. “Kom Ego, dit is geen tijd voor die flauwe ongein. Volgens mij weten ze niet dat we hier zijn. Maak die deur open, ik wil het met kogels doorzeefde hoofd van die crimineel voor me zien liggen – ik lust hem rauw.”
Achter elkaar liepen ze de laatste meters naar de deur. Ego legde zijn hand op de deurklink en duwde die zacht naar beneden. “Hij is open, “ fluisterde hij richting John: “Nu opletten!”
Met een stille, maar krachtige zwaai opende hij de deur voor zich en stak de loop van zijn machinegeweer om het hoekje, gevolgd door zijn hoofd. “Niemand te zien.”
Anonymus John stapte door de deur heen en kwam in een met tl-buizen verlichte opslagplaats. Links en rechts waren tegen de muur kisten opgestapeld, planken stonden verloren in een hoek. Middenin de loods stond een tafel met enkele stoelen en rommelig omheen. Op de tafel stond een lege fles van een of andere sterke drank, een paar lege glazen en een pak speelkaarten, zo vergeeld alsof het er al eeuwen lag. Achterin stond een wenteltrap, die naar een deur links boven in de achtermuur leidde.
“Kijk eens rond Ego. Maar wees op je hoede. Ik vertrouw het hier voor geen meter. Kijk of er andere uitgangen zijn, behalve die deur daarboven.”
Ze wisten dat het een stelletje criminelen waren die in de Jaguar hadden gezeten. Toen ze nog geen uur geleden tijdens hun patrouille toevallig de kidnap hadden gezien van de jonge vrouw waren ze de daders direct gevolgd. Gelukkig was de snelle Jaguar niet ver gereden en vlug het steegje binnengereden. Of de criminelen door hadden dat ze door John en Ego gevolgd waren wisten ze niet zeker, maar om op versterking te wachten was uitgesloten. De kidnap was ruw en wreed geweest – iets leek erop dat de ongure types kwaad in de zin hadden. Geen tijd te verliezen dus.
“Niets te zien John, behalve daar rechts in de hoek tegen de muur. Het lijkt wel bloed. Alsof er iemand tegen geëxecuteerd is. Zie je dat gat daar, midden in de vlek? Een twee-en-een-halve millimeter, of niet?”
John keek Ego vuil aan. “Ik vrees dat je gelijk hebt. Het smerige tuig. M’n bloed verteld me dat er dooien gaan vallen, hier en nu, zodadelijk.”
“Ja,” grinnikte Ego: “En of. M’n maatje heeft er zin in!” Hij aaide zijn machinegeweer, als het zijn hondje was. “Rustig maar jochie, zo mag je gaan blaffen!”
“Kom op Ego, ophouden met dat sentimentele gedoe. Er is werk aan de winkel. Volg me. En blijf in leven, wil je? Ik hoef geen zeef als rechterhand.”
Als een volleerd geheim agent sloop John de wenteltrap op, op zijn hielen gevolgd door Ego. Boven gekomen legde hij zijn oor tegen de deur. Na een tijdje greep z’n lege hand in zijn binnenzak en haalde er een tweede pistool uit. “Ze zijn daar niet met z’n tweeën Ego, en ik vrees dat ze ons niet uit zullen nodigen voor het diner. Wat zullen we doen?”
“We kunnen niet wachten baas, ik vrees het ergste voor dat lieve kind. Welke doen we, versie één of twee?”
“Twee is nu meer effectief denk ik, maar ook gevaarlijker. Heb je je kogelvrije vest aan?”
“En of. In deze wijk loop ik sowieso al niet meer zonder. Gekkenwerk.”
“En of ik een gek ben. Ga jij dan maar voor, ik loop er zo onbeschermd bij als een blinde op de snelweg.”
“Oké – dan gaan we. Stél dat ik nu gelijk een kogel in mijn voorhoofd krijg, u was een bes…”
“Ja ja, het is goed. Versie twee hé! NU!”
John smeet de deur open. Met een luide kreet liep Ego de kamer in, met zijn mitrailleur in de aanslag. John volgde – zijn twee revolvers gestrekt voor zich uit. “Handen omhoog, stelletje klootzakken! Het is over!”
De kamer was een groot, houten vertrek zonder ramen. In het midden stond een grote, ovalen tafel met een felle hanglamp erboven. Aan de tafel zaten negen mannen, die tegelijkertijd hun hoofd richting de deur draaiden. Geen spoor van het meisje.
“Hebben jullie ons niet gehoord? Omhoog die poten, of jullie gaan ons lood proeven!”
Een man met een snorretje, een zwarte hoed op en een sigaarstompje in zijn mondhoek stond op. “En of wij je gehoord hebben vrind, maar volgens mij weet jij A niet wáár je bent, en B niet wie wij zijn. Ik vrees..,” hij keek de mannen om zich heen gemeen glimlachend aan: “dat dat jullie duur komt te staan.”
“Dat zie je fout, kerel,” zei Anonymus en haalde tegelijkertijd de twee trekkers van beide pistolen over. De twee kogels boorden zich naast elkaar in het voorhoofd van de man en vlogen er aan de achterkant weer uit om zich in de muur te nestelen. De hersens van de man volgden, waarna hij er zelf ook nog tegenaan vloog.
Paniek brak uit. Schreeuwend vlogen de mannen van tafel, alle kanten op. De mitrailleur van Ego ratelde, kogels vlogen in het rond. Van links naar rechts bewoog Ego de loop langs de bange, rennende mannen – een voor een gingen ze naar de grond. Een jongeman met mes sprong op ze af, maar met nog een meter tussen hen in plaatste John een kogel in zijn ribbenkast. Bloed spoot rond en met een gesmoorde kreet sloeg hij naar de grond. Twee van de heren renden richting een deur, die zich achterin de kamer bevond. Maar voor ze de kans hadden de deur open te doen, plaatste Ego een salvo in beide ruggen. Ze spartelden nog even, maar hun longen hadden teveel gaten gekregen om nog goed te kunnen functioneren.
De vier overgebleven mannen hadden hun handen in de lucht gestoken, schreeuwend om het verlies van hun vrienden en de ellende die ze net meegemaakt hadden. De vloer van de kamer kleurde ondertussen rood van bloed, de ravage was enorm.
“Zo. Ik geloof dat jullie het eindelijk snappen. Daar ben ik blij om, want ík was door m’n kogels heen.” John grinnikte, klikte het magazijn van een van de revolvers open en begon er nieuwe kogels in te stoppen.
Het leek erop alsof dit het moment was waarop een van de mannen gewacht had, want nog voor Ego met zijn machinegeweer kon reageren op zijn handelen, sloeg de man de lamp boven de tafel kapot. De enige lamp.
Meteen was het aarde donker in het vertrek. Het enige licht dat binnenkwam was door de deur achter Ego en John, zodat zij nu een prachtig doelwit vormden, bijna onmisbaar. “Ego! Eruit!” schreeuwde John nog, maar het was al te laat. Een schot, een kreet en Ego viel achterover, de wenteltrap af. John sprong hem achterna en greep hem nog net bij zijn jasje, voor hij de bocht door wou rollen. Twee kogels floten gelijktijdig over zijn hoofd.
“Mijn knie! Mijn knie is aan gruzelementen! Waarom schieten ze me ook niet gewoon in m’n pens, ik heb niet voor niets zo’n klotevest!”
“We moeten hier weg Ego, of we wórden zeefjes.”
__________________
De dokter zei: 'volgens mij ben je schizofreen.' Maar wij denken van niet.
|