Oud 06-08-2001, 12:50
Q-Wi-Q
Q-Wi-Q is offline
Dit is hoofdstuk 1 van QuaTro, een boek dat ik aan het schrijven ben (ik ben 16 jaar en belg). Weet me es te zeggen wat je ervan vindt!

Verteld 1

“De grond trilde. Het laatste getjilp van de vogels verdween. De lucht kleurde zich in een tint van groenachtig bruin. Voor de ogen van een laatste konijn, dat snel wegvluchtte, zetten acht ijzeren laarzen zich vast in de modderige en toch droge aarde van het weggetje.
Vier harnassen, vier helmen, die zachtjes naar links en naar rechts bewogen. Acht ogen, he blauw, en verborgen achter de verroeste ijzerbrokken van hun hoofddeksels.
Zachtjes en langzaam bewoog de eerste ridder zich naar voren. Hij voelde de aanwezigheid van een duistere kracht. Hij knielde en pakte een kluit aarde in zijn handen en bracht die langzaam in de richting van zijn neus. Het stonk naar zwavel.
‘Pas op, hij is dichtbij.’
De drie anderen deden een stap achteruit. Eén ervan klemde zijn handen rond een kruis, een andere had een oude foto vast en de derde een veer. De aanvoerder had niets.
En toen was er de schok. De drie werden op de grond geworpen, de vierde hield zich krampachtig overeind door met zijn zwaard in de zachte ondergrond de woelen.
Langzaam spleet de aarde zich open. Uit de scheur in de aardkorst kwam wind. Maar dat was niet alles. De vier waren met stomheid geslagen. Uit het gapende gat rees een berg, een berg van kalk. De aanvoerder ging wat dichter bij het gat staan. Vijf bergen rezen uit de aardbol. Maar het waren geen bergen. De verschrikte ogen van de vier ridders flitsten. Ze waren niet meer het helblauwe wat ze geweest waren. Ze hadden nu een vervaarlijke rode tint.
De aanvoerder hield zijn zwaard voor zich uit. Berg per berg, traagjes, rees er een klauw uit de spleet. De ene grijze, behaarde vinger, als die van een monster, rees, en vormde als een geheel een hand. Een demonenhand.. De man zwaaide mett zijn zwaard en liet het uit zijn handen glippen, tegen de klauw. Zodra het zwaard de palm van het afstotelijke demonengespuis raakte, gebeurde het. De paarse gloed. De rode stralen uit de ogen van de ridders. De kreten van de Helletovenaar. De bruine klonters bloed die uit de klauw tevoorschijn kwamen. De klauw zelf, die zich met zijn laatste krachten op zijn moordenaar wierp. De aanvoerder, die krijsend verdween in de scheur. De drie anderen, die toekeken. Hun ogen waren weer blauw geworden.

De aardkorst ging als een rits dicht.”

Kennismaken 1: Maarten

Je bevindt ons in een kamer op dit moment. Een alledaagse kamer. Van een alledaagse jongen. Nu ja, alledaags, een normale jongen. De kamer van de gemiddelde vijftienjarige. Posters van populaire tv-series aan de geel geschilderde muur, videocassettes van toffe films in de rekken waar zich nog normaal schoolgerei zou moeten bevinden, strips overal, kortom, de kamer van een gewone, gemiddelde jongen.
Bruin haar, tot aan zijn oren, in het midden gespleten; helblauwe ogen, waarin je als meisje zou verdrinken; smalle schouders; bolle wangen, hier en daar een normale jeugdpuist, een neus als een ander, kortom, een normale jongen.
De tonen van een lied, in het hiphop genre, komen uit een radiootje op de achtergrond.
Op zijn bureautje liggen de boeken verspreid rond. Wiskunde, merk je op. Slordige krabbels in de kantlijn. Kleine stokventjes die aan galgjes hangen, met daaronder namen van leerkrachten. Opschriften van f(x) = ax² + bx + c, doorschrapt met rode alcoholstift. Wiskunde sucks, staat eronder gekrabbeld.
Hij ligt op bed en leest een boek. Een turf, beter. De kaft is rood gekleurd, losse bladeren lijken slordig achtergelaten tussen sommige pagina’s. Het ziet er ingewikkeld uit. In een oud, halfvervaagd lettertype is hetvolgende met moeite leesbaar: Geboorte van Satan. Satanisme? Apocalyps?
De jongen likt aan zijn duim en slaat een pagina om. De laatste. Zijn pupillen gaan behendig van links naar rechts, en terug. Hij lijkt gespannen. Zijn bewegende, helblauwe ogen kijken ernstig. Alsof het hem moeite kost het hoofdstuk te lezen.

Maarten 1

Vandaag zou het gaan gebeuren. Maarten sloot het boek voorzichtig en legde het terug op het nachtkastje. Voor de laatste maal. Het was de langverwachte dag. Hij stond op, zette de radio uit en ging terug op bed liggen. Satans Bijbel. Vandaag zou hij het mysterie rond het boek ontrafelen.
Zie je, Satans Bijbel is geen gewoon verhaal. Het is een epos, maar nooit heeft iemand ervan gehoord. Dat was tot Maarten op een dag het boek in de kelder vond. Hij had zich er direct over ontfermd, en begon dan ook dadelijk te lezen. Zo was het begonnen.
Het was een boek over vier ridders, in een mythische wereld vol mysterie. Ze heetten Syrius, Holy, Might en Wielder. Samen moesten zij het kwade vernietigen, maar dat ging niet over rozen. Op het einde speelde er zich een spectaculaire vechtscène af, waarna Syrius, die de aanvoerder was, door Satan in de onderwereld werd getrokken. De laatste zin die Maarten las, was ‘de aardkorst ging als een rits dicht.’. Meer niet. Maar dit was het einde niet. Zoveel was zeker. Het boek had nog een tweede en een derde deel, al even uniek als het eerste. Wat gebeurde erin? Maarten wist het niet.
Hij ging rechtop zitten op bed, gaapte even en stond toen op. Hij pakte zijn kleren op van zijn stoel en slenterde naar buiten.
Na een kort bezoek aan de badkamer kwam hij helemaal opgefrist beneden aan, in de keuken. Voor zich, in het midden van de tafel, lag een briefje:

‘Maarten, ik moest even om brood. Tot straks!
XXX mama’

Ze was weg om brood. Niet erg, hij kon zijn plan wel trekken. Hij was tenslotte al 15. Op zijn dooie gemak zette hij zich aan tafel en greep naar de doos met cornflakes.
Vandaag was de grote dag. Vandaag zou hij met Davy vertrekken naar Brussel.

Kenismaking 2: Davy

De zon kwam op en vulde de Vredesstraat met een goudachtig oranje licht. In de lucht hingen de wit-grijze wolken. Het zou gaan sneeuwen.
Het geluid van een roestige dynamo verstoorde de volmaakte, perfecte stilte. Een jongen, rijdend op een oude fiets kwam de helling op. Blond haar, kort geknipt; groenachtige ogen. Zijn gezicht stond gespannen; hij trapte met al zijn macht op de pedalen van zijn blauwgroene fiets. Toch kwam hij maar langzaam vooruit door de felle tegenwind. Gelukkig zou de terugweg met de wind in de rug hebben. Tenzij natuurlijk de wind draaide. De jongen vloekte. Natuurlijk zou de wind draaien, dat was natuurlijk typsich voor hem. Eeuwig ongeluk.
De jongen heette Davy, voluit Davy Versanders.
Hij keek op zijn versleten polshorloge. Kwart voor acht! Davy drukt zijn voeten hard op zijn pedalen en boog voorover. De wielen van zijn fiets schoten over het asfalt. Nauwelijks vijf minuten later kwam hij hijgend bij Maarten aan.

Maarten 2

‘Maarten!’
Het klonk kort en schel. Maarten schrok op. Davy! Zijn ogen vlogen vluchtig naar de grote klok die aan de muur hing. Het sloeg net acht uur.
Maarten sprong van zijn stoel, waarbij hij zijn kommetje halfopgegeten cornflakes omstootte. Hij vloekte. Ze zouden te laat komen en hun trein missen.
‘Ik kom!’
Hij stormde de gang in, stampte de deur dicht, en trok zijn jas van de kapstok. Snel spurtte hij de garage in en zijn fiets op. Het boek! Hij duwde zijn fiets om tegen de auto van zijn vader, stormde weer de gang in, trap op, kamer in. Hij griste het boek weg van zijn nachtkastje, pakte een rugzak uit een van de hoeken van zijn kamer, duwde het boek erin.
‘Ik kom!’
Hij vloog de trap af, maar miste een tree. Zijn linkervoet gleed uit, Maarten viel achterover en schoof de trap af. Op zijn achterhoofd groeide een buil. Snel stond hij recht en liep de garage in.
‘Waar was je?! We komen te laat!’
‘We zullen ons moeten haasten.’
Maarten trok de garagepoort dicht en sprong op zijn fiets. Samen met Davy crosste hij de oprit af en de weg op.

Ze moesten de trein halen! De hele dag zou verpest zijn als dat niet lukte. Maarten wist gewoon dat hij die trein niet mocht missen. Waarom? Dat wist hij niet; maar het leek hem gewoon belangrijk. Er was ook geen tijd om er over na te denken.
Davy en Maarten crossten over de weg. De wind ruiste in de bomen. Die hadden ze gelukkig mee. Het kruispunt kwam dichterbij. Ze moesten rechtsaf. Maarten keek achterom en riep naar Davy, die op zijn oude fiets een paar meter achterkwam: ‘Hoek afsnijden!’
Maarten zwenkte naar rechts, vloog met een geluid van bonkende wielen het trottoir op en fietste verder. Davy volgde. Zijn fiets maakte een piepend geluid.
‘We gaan nu weer de weg op!’
Het was een gevaarlijke weg. Ze moesten over zonder te stoppen. Maarten keek niet uit. Hij spurtte over, ontweek maar op het nippertje een vrachtwagen, die met een gigantisch toetergeluid voorbijreed, en kwam slippend aan de overkant tot stilstand. Daar wachtte hij op Davy, die nog altijd aan de overkant van de straat stond.
‘Davy! Haast je! We missen hem!’
He was gewoon te belangrijk. Maarten schreeuwde het Davy toe.
‘Ik kan niet sneller, Maarten! Mijn fiets’- hij wees op zijn fiets -‘kan het gewoon niet aan!’
Een plotse rukwind trof Davy vlak in zijn rug, waardoor hij naar voren werd gesmeten, de weg op.
‘Trappen Davy!’
Davy trapte uit alle macht, en bereikte heelhuids de overkant. Maarten sprong op zijn fiets. Hij croste op het voetpad aan de linkerkant van de weg. Een oud vrouwtje met een pekineesachtig mormel keek op en gilde. Maarten raakte haar niet. Het scheelde geen haar.
Davy snelde erachter aan. Hij vond het allemaal maar gevaarlijk, en begreep niet waarom Maarten per se die trein wou halen.
Maarten raasde een hoek om, trok zijn remmen toe, liet zijn achterwiel slippen en racete verder. Voor hem doemde het station op. Maarten keek achterom.
‘We zijn er bijna, Davy!’
Davy glimlachte: ‘We halen hem!’
Hij wierp een snelle blik op zijn horloge. Nog tien minuutjes. Hij keek weer voor zich uit. ‘Maarten!’
Maarten draaide zijn hoofd terug naar voor, en zag een man. Een flits van oogcontact, dan niets meer.

Maartens voorwiel knalde tegen het rechterbeen van de man, die kermend ineendook, en zo zijn hoofd tegen het stuur stootte. Maarten gilde. Het achterwiel van zijn fiets wipte omhoog. Maarten voelde hoe zijn benen van de trappers werden geslingerd, en zijn handen van het stuur werden gerukt. Zijn voeten werden boven zijn hoofd getrokken, zijn armen slingerden mee, zijn nek kreeg een slag. Iets sneed door zijn linkerkaak.
‘Maarten!’
Davy had de man zien opduiken. Hij had hem nog gewaarschuwd. Nu was het te laat.
Maartens rug knalde hard tegen de straatstenen. Hij bleef er een seconde liggen, en kwam strompelend weer recht. Hij wreef met zijn rechterhand door zijn verwarde gezicht en krabde eens door zijn haar.
‘Maarten! Gaat het?’
‘H-het gaat wel, Davy.’
Hij perste er een zwakke glimlach uit. Toen daalde zijn ogen neer op de man, die op de grond lag met zijn handen rond zijn knieën geklemd. Maarten sprong recht, wreef over zijn pijnlijke rug en wankelde op de man af.
‘Gaat het, meneer?’
De man liet zijn knie los. Hij draaide zich om en keek Maarten aan.
‘Je - je gezicht, jongeheer.’
Davy keek op. Uit een wonde op Maartens linkerkaak sijpelde bloed.
‘Hij heeft gelijk, Maarten.’
Maarten wreef langs zijn wang en keek toen naar zijn hand. Een streep bloed kleurde die fel rood.
Intussen was de man recht gestaan. Hij wreef eens door zijn haar, dan door zijn kleren, en glimlachte.
‘Hehe, ik ben oké. Jij?’
Maarten keek op, alsof hij uit een trance wakker werd.
‘J - ja, het gaat wel, meneer.’
‘Ik denk dat jij er erger aan toe bent dan ik. Misschien moet je maar eens naar een dokter gaan. Kijk,’ hij keek op zijn horloge, ‘het is nu 23 na negen, de dokter zit binnen zeven minuten!’
‘Shit! De trein! Sorry meneer, voor alles.’
‘Niks gebeurd, jongen. Zoals ik zei, jij bent er erger aan toe dan ik.’
Maarten trok met zijn hand zijn omvergevallen fiets weer omhoog en raapte het boek, dat uit zijn rugzak was geschoven tijdens zijn val op. ‘Nogmaals sorry, ik kon er niks aan doen. Maar nu moet ik een trein halen. We zijn echt gehaast. Misschien zie ik je nog eens!’
En weg waren ze.

Maarten en Davy stalden hun fiets in het fietsenrek en liepen het perron op. Op perron vier stond een paarsbruine trein op hen te wachten. Een hoog fluitsignaal was hoorbaar. Maarten en Davy propten zich naar binnen, vlak voor de deur dichtging, en nestelden zich op een rustig tweedeklasplaatsje.
Maarten wreef over zijn linkerwang. Hij voelde een diepe snee van zijn oor tot zijn kin. Hij draaide zich naar het raam toe, en keek in het spiegelbeeld. Het was een litteken. Maar waarom voelde hij dan niks? Was hij verdoofd door die stoot in zijn nek?


‘Maarten? Trek het je niet aan, jong. Ga vanavond eens naar een dokter. Zo erg ziet het erg volgens mij niet uit.’
Davy glimlachte. ‘En voor noodgevallen weet ik altijd een oplossing.’ Zijn hand daalde in zijn jaszak af en haalde een pleister uit. ‘Hier, zet hem op.’ Ze lachten.
Maarten aanvaardde de pleister, wreef een paar keer voorzichtig met zijn zakdoek over de wonde en plakte er toen de pleister op. ‘Is gebeurd.’
Lange tijd was het stil in de trein. Mensen praatten. De trein hield halt, vertrok, mensen stapten op en af, kortom, het was een gewone treinreis.
‘Maarten.’
‘Ja?’ Het was alsof hij wakker werd.
‘Wat zoeken we eigenlijk in Brussel?’
‘Je weet nog wel dat boek…’
‘Dat geval van Satan?’ Davy keek verbaasd. ‘Ben je daar nog altijd mee bezig? Met dat oude geval dat in je kelder lag. Komaan, Maarten, zet je erover, dat boek is niet speciaal. De vorige eigenaar zal het er vast wel hebben achtergelaten of zo, of-‘
‘Davy. Stop eens even met praten.’ Davy zweeg. ‘Bedankt. Ik zoek een boekenwinkel in Brussel.’
‘Boekenwinkels? Ik kan je leiden naar de Standaard, de Fnac, overal waar je wilt!’
‘Davy, wat ik zoek hebben ze niet in de Fnac of in gelijk welke boekenwinkel.’
‘Zo goed ken ik Brussel ook niet, he. Ik heb er al bij al maar tot mijn twaalfde gewoond.’
Davy was net als Maarten vijftien. Toen zijn ouders toen hij twaalf was omkwamen in een auto-ongeluk, werd hij geadopteerd door zijn tante en oom. Ze namen hem in huis, en toen leerde hij Maarten kennen. Ze werden direct beste vrienden.
Maarten opende zijn jas en haalde uit zijn linkerbinnenzak een klein verfrommeld krantenpapiertje. Hij gaf het aan Davy.
Davy’s ogen flitsten heen en weer over het blaadje. Toen barstte hij in lachen uit.
‘Bijhouder van het occulte? Maarten, je ziet ze vliegen! Dat mens is gek!’

Verteld 2

“Madama Blanche, bijhouder van het occulte.
Aankoop en verkoop van boeken.
Toekomstvoorspelling, tarot, u zegt maar.
Geen afspraak nodig.”

Maarten 3

‘Bijhouder van het occulte, komaan! Maartentje toch! Zoiets had ik van jou niet verwacht! Ik dacht even dat je slim was, maar Ho maar. Onze Maarten heeft een klap gekregen toen hij van zijn fiets viel en is nu zo dom als een kikker.’
‘Davy.’
‘Kwaak.’
‘Davy…’
‘Kwaak kwaak.’
‘Davy!’ Maarten legde zijn hand op Davy’s schouder. ‘Ik meen het Davy, vandaag gaat die Blanche voor mij Satan’s Bijbel vertalen.’
Davy keek hem serieus aan. ‘Oké, Maarten. Ik zie dat je het meent. Als dit echt zo belangrijk is voor je, dan zal ik je helpen.’

Verteld 3

‘Ze gaan er voor. Grootvader, het is aan jou nu.’
‘Je weet dat ik misschien niet meer terug kom?’
‘Ik ga je missen…’
‘Ik jou ook. Maar het moet. Hij is de enige.’

Maarten 4

Lange tijd werd er tussen de jongens geen woord gewisseld. Davy zou hem naar die Blanche, tegen zijn wil in, brengen.
Maarten keek op. ‘We zijn er bijna.’
‘Ik zie het. Daar is de Belgacom-toren.’
‘Ik haat dat ding.’
‘Vind je? Ik vind het nogal professioneel lijken.’ Davy glimlachte. ‘Geef toe, als je die ziet, ben je zeker dat je in Brussel bent.’
Maarten lachte. ‘Hehe, ja, dat is waar.’
De wielen van de trein piepten. Ze reden Zuid Station binnen. Maarten wenkte Davy en pakte zijn rugzak. Mensen drumden naar de te kleine uitgang van de trein. Maarten strekte zich uit en stond recht. Davy deed hetzelfde, en tesamen wurmden ze zich tussen de menigte van de trein af. De geur van sigaretten vulde de gangen van Zuid Station. Ze waren er.

‘Zo, wat nu?’ Vroeg Davy. ‘Gaan we nu die Blanche opzoeken?’
‘Yep.’
Davy wandelde op het stadsplan af, en Maarten ging naast hem staan.
‘Kijk, hier is de Nieuwstraat, dan moeten we hierdoor, en dan naar hier, en dan zo.’
Maarten volgde zijn vinger, die de weg op het stadsplan aanduidde, aandachtig. ‘Het lijkt niet ver.’
‘Dat denk je maar. Het is zeker twee uur wandelen.’
Plots voelde Maarten warme adem in zijn nek. Hij schrok op en draaide met een ruk zijn hoofd om. Een vriendelijke, oude man stond voor hem. Grijs haar, strak achterover gekamd, een gerimpeld gezicht met grote, bruine ogen, lachte hem toe.
‘Zozo, verdwaald?’
Maarten was op zijn tenen getrapt. Wat had die man daar nu mee te maken? Hij dacht terug aan wat er een paar jaar geleden met die meisje was gebeurd. Dat had hij verschrikkelijk gevonden.
‘Nee, meneer.’ Maarten nam afstand, en stond met zijn rug tegen het stadsplan aan.
‘Vanwaar komt die grote pleister op je wang?’
Maarten dacht na. ‘Gevallen. Van de trap.’ Het was een halve waarheid.
‘Ach zo… Ik zie dat je op weg bent naar Blanche.’
Maarten keek verbaasd. ‘Hoe ik dat weet, jongeheer? Je vriend heeft het hier net staan aanwijzen.’
Davy krabde door zijn haar en keek de man vreemd aan. ‘Tja, dat is waar, meneer.’
‘Ik waarschuw je: Blanche is problemen’, en dan stiller, ‘ik heb gehoord dat ze aan zwarte magie doet.’
Maarten keek de man met grote ogen aan. ‘Sorry, meneer, maar ik moet gaan.’ Maarten wenkte Davy met een subtiel schopje tegen zijn enkel en maakte aanstalten om te vertrekken.
‘Dag meneer! Bedankte voor het advies!’
‘Ja, jongeheer, misschien is je tijd wel gekomen!’ Hij lachte. Maarten begreep er niets van.
De twee jongens stapten naar buiten. Brussel. De zoektocht zou er gaan beginnen.
‘Man, ik heb dorst.’ Davy hoestte.
‘Daar is een cafeetje. Zullen we?’
‘Drinken!’
Beiden liepen ze richting café. De koude winterwind waaide door Maartens haren. Het café lag er verlaten bij. Alleen een fors gebouwde vrouw van middelbare leeftijd stond achter de bar glazen te wassen. Maarten schoof de piepende deur open. Ze zetten zich aan een klein tafeltje in een hoek. Maarten nam een bestoft blad, blies erover, hoestte, en las. Namen als Bloody Mary en Whisky Cola staken de kop op.
Maarten grijnsde. ‘Plat water dan maar.’
Davy lachtte. ‘Maarten, komaan! Doe niet zo gewoontjes. Onze ouders zijn hier toch niet? Ik neem een Whisky Cola. Of nee beter nog, zonder cola.’
‘Pas maar op dat je de weg nog weet.’
De vrouw riep hen toe: ‘Wat mot je?’
Maarten keek traagjes achter zich. ‘Een plat water en een whisky.’
‘Plat water? Jongelui dezer dagen hebben gewoon geen lef meer.’
Na een tijdje kwam de vrouw waggelend vanachter de bar.
‘Whisky en een plat water. Hierzo, honderdvijftig franken. Afdokken.’
De lompheid negerend pakte Maarten een briefje van tweehonderd uit zijn portefeuille. De vrouw griste het uit zijn handen. ‘Wisselgeld?’
‘Ja, graag.’
‘En nog op zijn woorden letten ook? De jeugd…’
De vrouw scharrelde in haar met een bruin besmeurde smurrie schort en haalde er een oud, afgesleten en vettig stuk van vijftig uit.
‘Hierzo.’
Ze drukte het in Maartens handen en waggelde terug naar de bar, en dan de keuken in.
Davy fluisterde. ‘Heb je dat mens gezien?’
‘Tuurlijk, je kan er dan ook niet naast kijken.’
Davy barstte in lachen uit. Hij stopte abrupt toen hij vanuit de keuken gevloek hoorde. Toen het stiller werd, bekeek hij zijn glas eens. Hij liet zijn wijsvinger erlangs glijden en rook er toen eens aan. Kokhalzend wreef hij zijn vinger af aan de stoel. Na even rond te hebben gekeken, stond hij op en liep richting bar, waar hij twee rietjes vond. Door een kier van de keukendeur zag hij hoe de vrouw, etend aan een gigazak chips, naar een boksmatch aan het kijken was. Ze keek achterom en smeet de keukendeur dicht. Geen pottekijkers.
Davy kwam op zijn plaats zitten en gaf een rietje aan Maarten, die het in zijn glas gleed.
‘Brussels, pride of Belgium’, lachte hij.
‘Geef mij maar Brugge. In een niet druk seizoen. Anders teveel Jappen.’
‘Ja, dat is waar. Japanners. Ik versta geen woord van wat die mannen zeggen.’
Davy bracht het rietje tot zijn mond en zoog de bruine whiskyvloeistof naar binnen. Hij vloog hoestend achteruit en stootte zijn glas om. Rochelend zei hij: ‘Straf goedje. Dat is de laatste druppel alcohol die ik ooit drink.’
‘Ja, vooral hier dan.’ Maarten sloeg met zijn vuist op tafel, waarbij zijn glas water ook nog omviel. Beiden gierden ze het uit.
‘Wat mot dat daar? Klein krapuul!’
Maarten en Davy sprongen recht (waarbij Davy tegen de tafel stootte en het halflege glas whisky op de grond deed vallen en het in duizenden stukken uiteen zag spatten), deden hun jassen aan en renden naar buiten. Van op een afstandje zagen ze hoe het vadsig mens naar hun tafel kwam en de scherven begon op te vegen. Met een trekker.
Op de tafel lag een donkerblauwe zak.
‘Shit!’ Maarten sprong recht.
‘Wat is er?’ Davy keek hem vragend aan.
‘Mijn rugzak! Hij ligt binnen op tafel!’
‘En dat wil zeggen…’
‘Mijn boek!’
‘Wacht, ik ga het wel halen.’
‘Maak dat ze je niet afmaakt. Je stinkt nog naar de whisky.’ Maarten glimlachte.

Maarten zag hoe Davy onder het raam gehurkt zat, en hoe de vrouw vlak boven hem aan het vegen was. Davy schoof wat dichter naar de deur. Zijn linkerhand gleed naar de klink en duwde de deur langzaam open. Geen gekraak, deze keer. Davy was hier goed in. Hij hurkte voor de deur en pakte een keitje. Achter de bar stond een spiegel. Zijn rechterhand maakte een draaibeweging. Het projectiel suisde door de lucht van het cafeetje. De spiegel brak. Davy hoorde de vrouw vloeken en zag haar naar de bar rennen. Hij spurtte naar binnen, griste de zak van tafel en liep naar Maarten terug.
‘Gelukt!’ Davy overhandigde Maarten zijn zak.
‘Bedankt, hé.’
‘Geen probleem. Kom, we gaan.’

Davy was niks voor niks Maartens beste vriend. Ze waren er voor elkaar. Davy was mager, en dus behendiger, dingen zoals deze deed hij graag voor zijn beste maat Maarten. Maar Maarten daarentegen deed ook dingen voor Davy. Hij was een kei wat dingen als computers betreft. Ja, hij was ook wel goed in sport, maar niet behendig en beweeglijk als Davy. Maarten was wel heel wat sterker, wat vooral kwam omdat hij heel wat beweeglijker was. Eén keer hadden ze gevochten, en hij had hem direct gevloerd.

Verteld 4

‘Hij is op weg.’
‘Meester, wat gaan we doen? Zij zoeken hem ook.’
‘Geen probleem.’
‘Hoezo, Meester?’
‘Jij gaat hem halen.’

Maarten 5

‘Voilà.’ Davy was in een klein steegje stil gaan staan.
‘Waar dan?’ Maarten keek rond.
Davy schoot zijn duim over zijn schouder. ‘Daarzo.’
Dit kon niet. Het enige wat achter Davy stond, was… niets. Gewoon, niets. Geen gebouw, zelfs geen krot, niets. Blijkbaar was haar kabinet een tijdje geleden afgebroken. Tussen de twee aanpalende gebouwen waren klemmen bevestigd, om instorten tegen te gaan. Op de grond lagen lege blikjes, en ander afval.
Maarten keek Davy aan. ‘Nee, Maarten, ik snap er ook niets van.’
Maarten liep op de lege plaats af. Hij hurkte en raakte de grond aan. Het voelde aan als gewone grond.
‘Maarten, geef het op. Er is niks.'
‘Helemaal…niks.’
Davy kwam naast hem staan. ‘Toch wel vreemd. Wanneer heb je dat artikel uit de krant gehaald?’
‘Toen ik naar je gebeld had.’
‘Dat was…’
‘Gisteren.’
Het had in een hoekje gestaan van een of ander reclamemagazine. Maarten had er eerst niet op gelet, maar toch had hij het gezien. Toeval? ‘Kom, we gaan.’ Maarten wilde zich omdraaien, maar deinsde met een schok achteruit, waarbij hij over een blikje struikelde en omviel. Voor hen stond voor mens. Ze konden niet uitmaken of het een man of een vrouw was, want het lichaam was helemaal ingepakt in een mantel met een kap, die over het gezicht was getrokken.
‘W-wie bent u?’ vroeg Maarten met een kloppend hart.
‘Wie ik ben maakt niet veel uit, jongeheer. Wie jij bent daarentegen… dat is iets anders.’ Het was een lege, doffe stem. ‘Maar de tijd is nog niet rijp voor jou om dat te weten te komen. Kom mee, ik zal ja naar haar toe leiden.’
Maarten wierp een korte blik naar Davy, die zijn schouders ophaalde. ‘Ik weet het zo maar niet, Maarten.’
De stem vervolgde: ‘Het weten is de kennis van de ondergang, jongeheer. Volg me.’
Maarten stond recht en wenkte Davy, die hem nogal angstig aankeek.
De gedaante draaide zich om en begon te wandelen. Maarten volgde samen met Davy, op een afstand weliswaar. Geen een van de drie zei wat.

Het duurde ongeveer een halfuur. De gedaante hield halt bij een huis. Een rijhuis, als alle anderen.
‘Hier is het. Ze wacht op je. Ga nu.’
‘En u?’ vroeg Maarten, minder angstig dan vooreen.
‘Jullie kunnen het wel zonder mij aan…’ De gedaante wandelde weg. Geen van beide had zin om hem tegen te houden.
Maarten draaide zich weer naar het huis. ‘Hier is het dus.’
‘Je, ondanks wat er in die advertentie stond. Ik vertrouw het allemaal voor geen haar.’
Maarten liep, negerend wat Davy had gezegd, op de deur af, waarin een vijfpuntige ster was gegraveerd. Een Pentagon.
Maarten haalde langzaam de klink over en duwde de deur met een luid gekraak open. Hij keek om en wenkte Davy. ‘Ik vind dat allemaal maar niks, Maarten. Ik vertrouw dit voor geen haar. Maarten, ik zeg het je. Ga niet naar binnen. Je krijgt problemen.’
‘Kom nu maar mee. We zijn nu al zo ver, je kan niet meer ophouden.’
‘Oké, maar ik vertrouw het niet…’

Het was donker binnen. Maarten stak zijn hoofd binnen en keek rond. De duisternis omringde hem, en gaf hem een beklemmend gevoel. Stil, als het ware geruisloos sloop Maarten de winkel binnen. Davy volgde hem. Zijn ogen werden wat gewend aan de duisternis, en dankzij de kier in de deur zag Maarten een schijnsel van licht op een rek, gemaakt van oude houten planken, met daarop oude versleten boeken en flesjes, waarin gekleurde substanties zaten.
‘Hallo?’
Achter hem hoorde hij een slag. De deur was toegevallen. Plots werden de twee omringd door niets van duisternis.
‘Mevrouw Blanche?’
Maarten taste om zich heen. Zijn handen voelden een bolvormig object en gaven er een tikje tegen. Met een luide knal brak het in stukken op de grond.
‘Ik wil hier weg.’ Zei Davy.
Achter hem hoorde hij opeens een stem. ‘Ga…weg…’
Maarten keek rond zich, maar zag niks dan zwart. ‘Ga…weg…of…ik…vermoord…je…’
Wat er toen gebeurde was verbazend. Maarten haalde diep adem en zei: ‘Nee. Ik ga niet weg. Ik heb zolang gewacht op een dag als deze, en om u te ontmoeten. Nee, ik blijf waar ik ben.’
‘Dan…blijf…je…daar…maar…’
Het was alsof miljoenen ijzerdraadjes rond zijn lichaam werden gespannen. Maarten voelde hij zijn lichaam zich opspande, en ineengedrukt werd door een gigantische snijdende druk die hem omringde. Het duizelde. Het draaide. Maarten werd duizelig. Happend naar adem riep hij:
‘Nee! Ik wil niet! Ik wil niet weg gaan! Ik heb er al zo lang op gewacht! Niet nu!’
‘Maarten!’ Het was Davy. Zijn stem klonk hol en dof. ‘Ik…ik…stik…Maarten…’
Plots was de druk weg. In een fractie van een seconde, even snel als ze was gekomen. Maarten werd naar de grond getrokken, waar hij dan ook met een geweldige dreun terecht kwam. Rondom hem gingen alle lichten aan. De plaats was nu helder verlicht. Maarten bedekte zijn ogen. Pas na een seconde of tien durfde hij zijn hand weg te trekken. Hij keek de kamer rond. Het was een kleine ruimte, vol met rekken, die op hun beurt volgepropt waren met boeken en flessen. Aan de wand hingen talloze ringen en halskettingen.
In een hoekje van de kamer was er een trap, die naar boven leed.
‘Komt voort, Maarten.’
Maarten plaatste zijn handen tegen de grond en voelde de glasscherven, afkomstig van het omgesmeten goedje. Hij wreef ze weg en hees zich recht. Achter hem stond Davy, lijkbleek. Maarten grijnsde:
‘Waar is je gevoel voor mysterie?’
Davy bleef lijkbleek staan. ‘Ik vertrouw het niet, Maarten. Ik wil hier weg.’
‘Nog vijf minuutjes, Davy. Dan gaan we weg. Maar eerst wil ik die trap op.’
Davy schudde zijn hoofd. ‘Ik vertrouw het niet.’
De twee gingen naar de hoek van de kamer en gingen de trap op. Op Maartens gezicht stond een nieuwsgierige en vastberaden glimlach. Davy’s ogen stonden angstig.
Bovenaan de trap was een deur, waarop een bordje hing met de letters ‘Drie keer kloppen’ ingegrift. Maarten ging pal voor de deur staan en wou net drie maal kloppen, toen de deur met een luid gekraak openwaaide. Het was een kleine gang, met een openstaand raam en binnenschijnend licht. Het raam alleen al was een scène uit een horrorverhaal. De luiken klapperden, de gordijnen waaiden in het rond en buiten sneeuwde het. Maarten en Davy gingen voor het raam staan er keken naar buiten. In het kleine zijstraatje lag al zo’n tien centimeter sneeuw. Geen mens had er al ingelopen.
‘Kan ik jullie helpen?’
Een schok ging door hun lichaam. Maarten veerde op. Davy gilde. Maar beiden draaiden ze zich om, en keken recht in de ogen van een meisje. Maartens hart klopte als gek.

Kennismaking 3: Blanche

In de kleine gang, pal voor Maarten en Davy stond een meisje. Ze was zeker niet ouder dan zestien. Levendige ogen met paarse irissen maakten haar gezicht aangenaam om naar te kijken. Een betoverende glimlach droeg hier ook aan bij, en om het geheel compleet te maken kleurde haar hoofd zich met plat, loshangend roze haar.
‘Hallo, ik ben Blanche. Jij bent zeker Maarten? Dan heb ik lang op jou gewacht.’
In haar linkerneusvleugel zat een piercing in de vorm van een ster, en haar oren, die haar haar verhinderde om in haar ogen te vallen, werd bedekt door vijf oorringen. Het gehele fijne gezicht zag er betoverend mooi uit.
Was dit een heks? Als je je bij een heks lelijke oude vrouwen voorstelt met zwarte kleren en een haakneus voorstelt, denk dan maar nog eens. Dit meisje liep gekleed in een roze fluoriderend topje, dat strak tot op haar middel kwam, en een losse, wijde broek, blauw met groene strepen en bloemetjes in een soort van pastelachtig oranje, met daaronder basketsloffen.
‘Kom maar mee, Maarten. Davy, jij ook.’

Maarten 6

Ze leed hen door de lange gang. Blijkbaar was er op het einde van die gang een deur, die Maarten en Davy niet hadden gezien. Even dacht Maarten dat het een hallucinatie was, maar toen verwierp zijn logisch denken de gedachte.
Blanche draaide zich naar Maarten toe. ‘Open deze deur.’
Maarten knipperde met zijn ogen. ‘Waarom doe je’t zelf niet?’
‘Maarten, open die deur, of trap het af.’ Haar gezicht stond gevaarlijk serieus. De alompresente lach was verdwenen.
Maarten wandelde voorzichtig op de deur af. Het was een oude, vermolmde houten deur. Zonder klink.
‘Maar hoe…?’
‘Maarten, ik doe je niks als het je niet lukt. Dit is een test.’ De glimlach streek terug op haar gezicht. Maarten plaatste zijn handen tegen de deur en duwde. Geen krimp. Hij knalde met zijn schouder ertegen. De deur gaf een doffe klap, maar bewoog niet.
‘Het is goed. Ik zie dat je nog niet klaar bent.’
‘Klaar voor wat?’
‘De tijd zal komen….’
Blanche keek de deur indringend aan. Ze vloog met een luid gekraak open. Erachter was een klein kamertje, roze muren, en in het midden een stenen tafel, met drie houten stoelen. Op de tafel was een pentagram gegraveerd.
Blanche liep naar binnen. ‘Welkom.’ Maarten en Davy bleven stokstijf staan. ‘Kom maar binnen, jongens.’
Maarten zette als eerste de stap naar binnen, gevolgd door Davy, die zich nog altijd niet op zijn gemak voelde.
‘Ga zitten.’ Blanche wees op de stoelen.
Maarten pakte een stoel vast, schoof hem naar achter en zette zich voorzichtig neer. Davy deed hetzelfde, gevolgd door Blanche.
Met een glimlach op haar gezicht zei ze: ‘Welkom in mijn praktijk. Ik ben Blanche. Ik heb lang op jullie gewacht. Toen bleek dat je niet op jezelf de moed had om hier te komen, Maarten, heb ik je hierheen gehaald.’
Een schok ging door Maartens lijf. Het was waar! De hele dag al, voelde hij dat hij naar haar toe moest. Zonder te weten waarom. Eerst de fietsen, waardoor hij een litteken had opgelopen. Dan de oude man in het station. Het café, de geheimzinnige persoon met de vest. Het kwam allemaal uit op één ding: Blanche.
‘Waarom?’ Maarten voelde dat hij moeite had met adem te halen.
‘Omdat… Maarten, je bent er nog niet klaar voor.’
‘Waarom?’ Zijn stem werd verbazend opdringerig.
‘Ik kan het je niet vertellen, maar ik kan het proberen. Geef met het boek.’
Wat had dit met het boek te maken? Hierdoor was alles begonnen. Maarten voelde haat voor het boek, haat voor het verhaal. Waarom hij? Dit klopte niet. Verward pakte hij zijn rugzak, opende hem en pakte het boek vast. Toen hij het uit de rugzak haalde, ging er een schok door zijn lichaam. Hij smeet het boek op tafel. Van de linkerbovenhoek drupte bloed. Maartens ogen verstarden. Hij hees zijn linkerhand instinctief naar zijn wang, en trok de pleister eraf. Zijn hand was bebloed.
‘W..wat..ik..?’
‘Maarten, het is niet erg als je het niet begrijpt.’
‘Davy, we zijn weg.’
‘Ik wil niks liever.’
‘Nee!’ Haar stem had een zware ondertoon gekregen. ‘Maarten, de wereld verkeert in crisis. Je kan niet vertrekken!’ Ze hees haar hand op wees op Maarten.
Hij voelde hoe het laatste beetje gevoel uit zijn lichaam wegebde. Toen hij probeerde zijn handen te bewegen, bleef deze bewegingloos liggen.
‘Sorry dat ik je dit moet aandoen, Maarten. Maar het kan niet anders. De wereld is in een crisis. Alleen jij kan helpen. Ik zal je het verhaal maar vertellen. Zie je, Maarten. Het is tijd. Je moet nu gaan. Ik laat de bezwering vallen, maar je moet -'
Met een luid gekraak spatte de deur in talloze vlijmscherpe splinters uiteen. Maartens hoofd draaide verschrikt richitng deurgat. Een bedekt gezicht en lichaam. De gedaante was er.
'Geef me het kind.' Zijn stem was doffer, leger, bedreigender dan tevoren. 'Geef me het kind, en je zult leven. Doe je dit niet, dan...' Hij reek in zijn mouw en haalde een mes boven, dat pijlsnel door de lucht zoefde. Blanche bukte, en het mes miste op een haartje. een erg dun haartje.
'Nooit. Maarten, lopen.' Maarten stond als versteend. 'Lopen zeg ik je, nu!!'
Blanche wreef haar handen over elkaar. Eerst langzaam, maar dan sneller, als een motor die op gang moet komen. Ze prevelde wat, hees haar rechterhand en er suiden drie grote ijsklompen door de lucht, recht op de gedaante af.
'Vuurschild.' Maarten zag hoe de ijsklompen smolten als sneeuw voor de zon.
Zijn hart klopte sneller, het ging als een razende tekeer. Een fractie van een seconde keek hij rond. Hij zag hoe Blanche allerlei projectielen liet verschijnen en de gedaante probeerde in te maken. Ze zou winnen; ze moest winnen!
'Maarten! Lopen!!'
Hij voelde hoe zijn benen als in slow-motion stap voor stap naar het raam bewogen. 'Davy, volg me!!' Maarten stond voor het raam. Hij wierp een blik naar buiten. sneeuw had de grauwe stenen van het paadje veranderd in een wit tapijt. Hij ging wat verder uit het raam hangen en zag ongeveer drie meter lager een afdak.
'Davy, we springen.'
'W-wat?'
'We springen, Davy!!' Maarten zette zijn linkervoet op de vensterbank en stootte zich af. Met een gesuis in zijn oren vloog hij door de lucht. Met een schok kwam hij op het afdak terecht. Zijn ene voet gleed uit, zijn andere gleed me, zijn armen sloegen angstig in het rond. Hij zag hoe, onder zijn wegglijdende voetzolen, het dunne golfmetalen dak zichtbaar werd. Hij probeerde zich af te zetten, maar het lukte niet.
'Davy! Springen! Nu!'
Davy aarzelde wat, wierp nog een laatste blik achter zich en nam toen de sprong. Maarten zag hoe Davy door de lucht vloog; hoe zijn armen in het rond spartelden.
'Davy! Pas op!!'
Het was te laat. Davy suide naar beneden. Maarten hield zijn handen voor zijn gezicht. Hij voelde een venijnige stomp in zijn maag. Het dak onder hen trilde, en Maarten hoorde de platen langzaam doorkraken.
'Nee!!'
Het dak boog door, vijzen schoten los, en Maarten voelde hoe zwaartekracht hem naar beneden hielp. Hij spartelde, voelde hoe hij Davy's hand raakte. Het duurde een eeuwigheid. Met één beweging sloeg hij zijn twee handen tegen zijn achterhoofd en voelde hoe hij met een luid plof op de grond terecht kwam.
Pijlsnel sprong hij recht. 'Davy!' Tussen brokstukken van het afgebroken dak zag hij een gedaante liggen. 'Davy!!' Hij snelde op zijn vriend af, gooide debris opzij en viel op zijn kniën.
'H-het gaat wel, Maarten...'
Maarten pakte Davy's arm en trok hem recht. Langzaam wankelde Davy naar achter, maar Maarten ondersteunde hem.
'We moeten hier weg.' Maarten keek eerst zijn vriend aan, en keek toen rond. Het was een lege kamer, waarschijnlijk jaren geleden achtergelaten om te verkrotten. Voor hen was een deur, oud en vermolmd, en een schuifslot.
Maarten keek langzaam naar boven. Door het gapende gat zag hij het raam, waardoor geel en groen licht flitste.
'Ze zijn nog bezig. We moeten hier onmiddellijk weg!'
Maarten liep op de deur af. Zijn hand ging naar de klink. Langzaam duwde hij die naar beneden en opende de deur. hun voetstappen kraakten door het snelle geloop in de sneeuw.
Maarten liep voorop, en kort daarna volgde Davy.
'M...maarten.' Hij hijgde.
Maarten stopte en zweeg lange tijd. Dan, ongeveer een minuutje later, zei hij: 'Sorry.'
Hij draaide zich niet om, en Davy bleef naar zijn rug kijken. 'Ik begrijp het. Maar je hoeft je niet te verontschuldigen, Maarten. Het is erg, heel erg, dat weet ik, maar ik weet dat je er niks aan kon doen.'
'Nee! Ik kon er wél wat aan doen! Het is verdomme ik die je heeft binnengesleurd in die winkel. Het was ik die de man volgde, en jou bevolen had dit ook te doen!'
'Maarten, het geeft ...'
'TOCH WEL! Je bent mijn vriend, Davy! Je bent mijn beste vriend, en ik heb je hierin gehaald!'
'Ik ben hier met jou, Maarten. Vrienden blijven tesamen. Wat je vergeet is dat het jij was die mijn val had gebroken, jij die me riep om te springen, jij... hebt me geholpen.'
Maarten zweeg.
'Ik was ook nieuwsgierig, Maarten. Ik wou ook zien wat daarbinnen was. Je was niet te enige.'
'...je hebt gelijk. Sorry dat ik heb geroepen, davy, ik kon er niks aan doen...'
'Het geeft niet. Beste vrienden?'
'Voor het leven!' Maarten glimlachte en draaide zich om. Van verbijstering sprong hij achteruit, gleed en belandde op de natte ondergrond. Het was de gedaante.
'Davy! Rennen!'
'Het is te laat', zei de gedaante met een raspende toon, 'zijn ziel is al de mijne...'
'DAVY!'
Uit de kap, die de man over zijn hoofd had, flitsten twee rode stralen. Zijn ogen. 'Ga nu, mijn creatie.'
Lange tijd bleef het stil. Er gebeurde niks. De ijzige wind en de ijskoude sneeuwvlokken raakten Maarten in zijn nek. Maar hij voelde ze niet.
Maarten keek Davy aan. Davy staarde recht voor zich uit. dit was zijn vriend niet. Wie was het dan?
Plots vlamde Davy's vuist naar voor. Maarten voelde de schok tegen zijn linkerkaak, en viel bloedend op zijn zij. Langzaam waagde hij het zijn hoofd richting Davy te draaien. Zijn ogen waren fel rood.
'Davy!'
'Hij hoort je niet. Zijn ziel is...'
'Davy, godverdomme!! Luister!'
Maarten voelde een venijnige trap tegen zijn knieschijf. Hij schreeuwde het uit. Tranen vielen uit zijn ooghoeken op de grond. Van pijn en verdriet, niet om zijn wonden, maar om Davy.
Maarten hijgde, snel op adem komend. 'Davy...Davy...dit kan niet...DAVY!'
Hij zette zijn twee handen op de grond en duwde zich af. Sneller dan hij ooit tevoren had gedaan, stond hij recht. 'DAVY!!!'
Zijn vuisten haalden uit naar zijn beste vriend. Slag na slag, stoot na stoot. Hij zag hoe Davy's gezicht werd toegetakeld. Hij walgde, maar het moest. Hij kon het niet helpen.
Hij hield op. Het werd stil. Alleen korte, stokkende ademhaling weerklonk. Davy stond stil. Maarten was op zijn ene knie neergezakt.
'Davy...'
'Ik heb hem niet meer nodig.'
De man! Hij was hem helemaal vergeten! Maarten wierp een blik op de man, die zijn rechterarm ophief en iets door de lucht liet flitsen. Maartens ogen vlogen terug naar Davy, die bloedend ineen stortte. Maarten liep op Davy af en ondersteunde zijn hoofd.
'Davy!'
'Sorry...Maarten...ik heb...gefaald...'
'Davy!!'
'Het...spijt...me...Vaarwel...'
Davy's ogen slootten langzaam, en zijn hoofd viel slapjes in Maartens handen. Hij huilde. Langzaam legde hij Davy's lichaam op de grond. Zijn handen zaten onder het bloed.
'Bloed...broeders.'
Er knapte iets vanbinnen. Maarten werd woest. Nog nooit was dit hem overkomen!
'WRAAK!'
Zijn hoofd draaide bruusk in de richting van de gedaante, die koel was blijven staan met zijn handen op zijn rug. Hij glimlachte zelfs.
Maartens ogen brandden; en zijn tranen beperkten zijn zicht. Maar zijn haat zou hem leidden. Hij sprong op de gedaante af en liet zijn vuisten uithalen. Het zat goed. Hij voelde een mensenhoofd aan het uiteinde van zijn vuisten. 'WRAAK!!'
Maarten stopte en gleed wat achteruit. Rondom de twee was de sneeuw, die ondertussen door het gevecht half gesmolten was, rood gekleurd van bloed. Maarten keek op, gleed uit, en braakte.
De man hield het lichaamloze hoofd van Blanche voor zich uit. Kleine straaltjes bloed dropen op de grond, en blauwe plekken deukten het gezicht.
'Genoeg?'
Maarten bleef op de grond zitten; op zijn kniën en voorovergebogen.
'Heb je er genoeg van?'
De beelden van Davy en Blanche schootten door zijn hoofd. Ze hadden beiden geprobeerd hem te beschermen. Maar waarom?
'...Ja...ik heb er genoeg van. Ik heb het koud. Ik wil naar huis. Ik wil dit niet. Ik wil dit niet. IK WIL DIT NIET!' Maartens handen sloegen tegen zijn hoofd, en tranen en halfgekaste bloeddruppels vielen gleden over zijn wangen naar de grond toe.
Maarten slaagde erin zich recht te hijsen. 'Stop..deze...kwelling...'
De gedaante lachtte gemeen. 'Dat kan geregeld worden.'
'NU!!!'
Maarten keek de gedaante recht in de kap. Een doodshoofd?
Vijf dolkjes flitsten door de lucht. Maarten viel met een plof neer.
__________________
Oh Murphy, why dost thou mock my crewl fate?

Laatst gewijzigd op 28-10-2016 om 00:48.
Met citaat reageren
Advertentie
Oud 06-08-2001, 19:03
stroopwafel
Avatar van stroopwafel
stroopwafel is offline
mooi!!
echt boeiend geschreven..
__________________
de havenmeester is ook niet perfect, maar zolang de worst vliegt, heerst de bloemkool de wereld..
Met citaat reageren
Oud 06-08-2001, 19:06
Q-Wi-Q
Q-Wi-Q is offline
Thxn maar 'tis maar een proloogje op't echte verhaal

'k Geloof da'k toen 15 was of zoiets

[Dit bericht is aangepast door Q-Wi-Q (06-08-2001).]
__________________
Oh Murphy, why dost thou mock my crewl fate?
Met citaat reageren
Oud 06-08-2001, 23:44
Brigitte
Brigitte is offline
Ik vind t echt een heeel erg gaaf verhaal
ben wel benieuwd hoe t afloopt enzo
__________________
Je veux juste une dernière danse, avant l'ombre et l'indifférence} P.E.R.V.S
Met citaat reageren
Advertentie
Reageren

Topictools Zoek in deze topic
Zoek in deze topic:

Geavanceerd zoeken

Regels voor berichten
Je mag geen nieuwe topics starten
Je mag niet reageren op berichten
Je mag geen bijlagen versturen
Je mag niet je berichten bewerken

BB code is Aan
Smileys zijn Aan
[IMG]-code is Aan
HTML-code is Uit

Spring naar


Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 20:17.