|
- De immer duistere plaats waar op dit moment een lichtje schijnt.
Verwonderd was ik op het moment dat ik onwennig om me heen keek en daadwerkelijk iets zag. Ik zag wat ik was en wat ik nooit eerder had gezien. Het licht verwarmde me zachtjes en voorzichtig, ik wist dat jij het licht was. In mijn hand de dingen die belangrijk voor me waren, vooral jouw hart, waar niets mee mocht gebeuren. Ik bewaarde het en waakte over je als je het moeilijk had, slapeloze nachten bracht ik door zonder de aanwezigheid van vreugde of licht, maar met de kennis dat ik ooit vreugde en licht was voor anderen. Of dat nog steeds zo was, wist niemand, maar om mijzelf moed in te praten geloofde ik dat op dat moment. Vooral ook op die momenten waar de nacht donkerder leek dan anders en ik enkel mijzelf had om vast te houden terwijl ik vastgehouden zou moeten worden, door jou.
Al wist ik dat jij sliep en zorgeloos verder leefde waar ik stopte en uitkeek over jou, ik kon het niet laten te denken dat jij me nodig had. Maar dat was natuurlijk alleen omdat ik de liefde miste, de kleuren behalve het zwart die ik zou zien en de warmte tastbaar maken zodat het niet meer sneeuwde. Het voelde vreemd, alsof het niet helemaal bij me paste, maar ik was ook niet de persoon die ik zou moeten zijn. Ik was niet wie ik was, zelf had ik de grootste moeite om die klappen te verwerken. Ik beschreef enkel, greep de dingen vast die mij zouden kunnen redden, die ik op mijn pad naar mijn einde tegenkwam en die mij van mijn weg af lieten wijken, de korte wandeling langs de rand, met aan mijn linkerzijde een eindeloze val waarvan ik zeker wist dat ik nooit meer eruit zou kunnen komen. Een val waar mijn beslissing mijn laatste zou zijn en waar er geen vangnet was, geen weg terug om verder te gaan waar ik gebleven was. Ik zou moeten kijken, kijken naar ieder die mij zou missen, mijn lichaam zou vinden en mij zou begraven. Ik zou het geweeklaag moeten horen, maar dat deed ik niet.
Aan mijn linkerzijde een muur die zo hoog was dat niemand het ooit in zijn hoofd zou halen die muur te beklimmen. Als ik er doorheen zou lopen, wat overigens niet kon, zou alleen mijn ziel voorbij de muur zijn en vallen, hoewel gewichtloos, had de zwaartekracht nog steeds werking op mijn ziel. Vele malen eerder hing ik aan het randje, mijn lichaam haast levenloos terwijl ik me bedacht en de sprong niet waagde, of niet kon. Vastgehouden door anderen wiens lichamen niet aanwezig waren maar die hun herinneringen om mij heen wierpen waardoor ik in beide werelden op de grond viel.
Zo ook jij, moedig en nooit aflatend, je redde me terwijl je het niet eens wist. Later, als de storm geweken was en ik uitgeput in mijn hoofd dwaalde, langs de muur en de afgrond, liet ik wat doorschemeren, al had je het maar soms door. Het was dan ook beter dat je niet alles wist, dacht ik, want je verdiende meer dan ik kon bieden. Ik was verwaarloosbaar. Maar jij niet, want iedere keer dat ik meer afstand van de wereld wilde nemen, afscheid van jou en anderen door bij jou te zijn, verlangde ik meer naar de wereld zoals die had moeten zijn toen ik erg jong was. Iedere keer besloot ik, ‘ditmaal is de laatste keer, neem afscheid!’ maar iedere keer vergat ik mijn afscheid omdat ik vergat waarom ik afscheid zou nemen. Gelukkig bewaarde ik mijn afstand, maar de liefde die jij me gaf, bracht me uit evenwicht en ik zou verliefd op je zijn geworden als ik niet had opgepast. Je kon het niet gebruiken want ik was immer ver weg, maar weinig dichtbij en minder voor je dan je verdiende. Ik vond het zelf ook wel best, ik was op dat moment niet toe aan een verbondenheid met één van de liefste mensen die ik op dat moment kende, maar het was ook een leegte in mij die niet opgevuld was. Anderen konden het niet en ik had mijn twijfels bij jou. Hoe verder ik kwam in mijn leven, hoe verder de weg naar links afliep. Zonder angst zou ik van die heuvel afrollen en zomaar vallen, alles kwijt zijn zonder dat het de bedoeling was, enkel door een opwelling die misschien een half uur standhield. Tegelijkertijd werd de weg voor me duidelijker waardoor ik in de schaduw van mijzelf liep. Het werd me steeds verder duidelijk wie ik was, wat er van me te verwachten was. Het verleden, het gat in mijn leven en in mijn herinneringen, zou nog opgevuld moeten worden met eigenschappen van mij die ik sinds onbekende tijd, waarschijnlijk verkregen in een tijd waar ik niets meer van wist, ontdekt had. Ik was ze nooit verloren en ze waren er ook niet ineens gekomen. Het is gegroeid in jaren die ik later uit mijn herinneringen heb verbannen om mijzelf te beschermen. Misschien zou ik het in moeten vullen, beschermd door iemand tegen mijzelf. Het verleden zou vergeten moeten worden, mijn leven lag in de toekomst.
Zo ging ik voort over de weg die mij naar mijn einde zou leiden, rechts was een dorre vlakte waar geen mens zou komen, maar waar ik eeuwig zou leven omdat er geen tijd bestond. Nachten en dagen waren hetzelfde en de lichtintensiteit was ongeveer een zonsondergang, al ging de zon schuil achter de enorme muur, die hoe dan ook niet oneindig was en zelfs ooit vernietigd zou worden door mij, omdat ik zou leren leven zonder grenzen. De dingen in mijn hand die ik veroverd had in mijn geest en die vreemd genoeg tot uiting kwamen in de tastbare wereld, een stuk geslepen kwarts en een geschoten kogel, hield ik nog steviger vast. Ik was je hart kwijt, vaag beseffend dat ik hem nooit gehad had. Bij gebrek aan het warme gevoel dat de illusie mij bracht, pakte ik mijn eigen hart en bewaarde het zorgvuldig. Vanaf dat moment was ik niet meer blind, ik zag alles. Mijn schaduw was niet meer, ik bleef over. De dorre vlakte bleef dor, want ik zou er niet heen gaan om me te verdrinken in de geestenwereld en nooit meer terug te keren, want er waren vanaf dat moment dingen in mijn leven die me meer waard waren dan mijzelf. Ik was verwonderd, doch strijdvaardig. Ik kon mijzelf redden als ik wilde, ik moest mijzelf stevig vasthouden en niet meer laten gaan. Waarschijnlijk zou jij niet eens zien dat het door jou kwam, behalve doordat ik dit opschrijf om jou te vertellen wat er in me omgaat, maar toch moet je weten dat jij mij hier zult houden. Strijdvaardig als ik ben, zal ik jou ook hier houden.
Vergeten doe ik immers nooit, ik zou alles terug kunnen halen als ik zou willen en met iedere dag dat ik wakker word, kom ik meer over mijzelf te weten en word ik sterker, omdat ik om een vreemdsoortige reden bedoeld ben om te blijven bestaan. Gelukkig bestaan er engelen op aarde, maar ik herken er geen in mijzelf, enkel in mensen die er voor mij zijn wanneer nodig. Ik geloof niet in evenwicht, maar ik geloof wel in de juistheid van mijn eigen gevoelens, die mij vertellen jou nooit meer te laten gaan. Het licht blijft schijnen, warm, zoals ik het ooit eerder gekend had voordat ik het verloor. Het is enkel niet jouw licht alleen dat me verwarmt, ik heb nu mijn eigen lichtbron om jou te verwarmen als jij de weg kwijtraakt.
Dit was dus voor iemand geschreven, vandaar dat er enkele stukken tekst weggehaald zijn. Verder is commentaar niet zozeer nodig, tenzij ik domme spel- of grammaticafoutjes heb gemaakt.
|