Bedankt voor het lezen en de correcties. Er zullen er altijd een paar insluipen en ik weet zeker dat je ook in dit deel wel iets zult vinden.
- - -
Zo kwam het dat koning Gnumann op pad ging in het gezelschap van zijn moedigste ridder heer Erick, die huilend uit zijn bed gesleurd moest worden, Lambal, die huilend met zijn handen wapperde en Valzok, die stil voor zich uit keek. Gezeten op de meest statige varkens die het hof van koning Gnumann te bieden had, trokken zij door het landschap van Treurbocht.
Na een zware reis waarin Valzok meer dan eens de beslissende rol speelde in een nipte overwinning op variërend ongedierte, bereikten zij dan eindelijk de buitenste poorten van het kasteel. Koning Gnumann keek nog eenmaal om naar zijn rijk, dat nu zo ver achter hem leek te liggen. Hij bond zijn kamerjas nogmaals stevig vast en gaf zijn big de sporen.
De toch naar de Berg der Zekere Dood Ook-Voor-Jou leidde ons moedige viertal door het Bos der Bomen. Al vanaf het vertrek had koning Gnumann buikpijn gekregen als hij er aan dacht, en nu zij eindelijk op de laatste heuvel van het woud stonden, was er geen ontkomen meer aan. Albaster Gnuman kuchte.
“Het schijnt”, zei hij, “dat dit een behekst en vervloekt bos is, dat vol zit met vreselijke wezens en gevaren.”
Lambal knikte instemmend en blies op zijn handen.
Valzok rechtte zijn rug. “Heer, op mijn heenreis ben ik ook door dit bos gereden en ik kan u een veilige doortocht verzekeren. Dit bos is noch behekst, noch vervloekt.”
‘Maar de bomen dan?”, vroeg heer Erick.
“Ja, de bomen!” viel Gnumann hem bij.
“De bomen?” vroeg Valzok.
“Ja,” antwoordde Gnumann. “Het schijnt dat dit bos vol staat met bomen die bij het minste vlaagje wind hun zwiepende takken naar een voorbijganger slaan! Er zijn kronkelende wortels die de weg voor onze stoutmoedige biggen versperren! Nog geen jaar geleden raakte ik een groep van vier dappere ridders kwijt toen hun biggen struikelden over die demonische wortelen. Dit bos is vervloekt!”
Valzok keek de koning aan.
“En het schijnt dat iedere herfst de bomen al hun bladeren loslaten, als ware het een sneeuwbui van dood en verderf! Wee de reiziger die zich dan in het bos bevindt, want zijn ziel zal opgeslokt worden door de basten van de berken!”
“Als ik het goed begrijp”, zei Valzok langzaam, “bent u bang voor bomen?”
De drie anderen knikten heftig met hun hoofd.
“Er is geen andere weg naar de Berg der Zekere Dood Ook-Voor-Jou dan door dit Bos der Bomen, heer. U zult uw angst moeten overwinnen. Misschien kunt u het zien als een voorproef op de wedstrijd die nog komen gaat?”
“Nou,…” twijfelde Albaster.
“Wacht. Houdt u mijn hand maar vast. Ja, zo. Bent u nu nog bang?”
“Nou, wel iets minder.”
“Goed. Ik zal uw handje niet loslaten en dusdanig zullen wij door het bos rijden. Vrees niet, ik ben er bij om u te beschermen en bovendien hebben wij een Magiër van reputatie en een ridder met een zwaard, scherp en rechtvaardig, bij ons.”
“Dat is waar”, zei Albaster, terwijl de op achtergrond Lambal en Erick verschrikt opkeken.
“Voorts gaan we!” riep Valzok, en zijn paard zette zich weer in beweging.
Die nacht in het bos was het meest enge dat koning Albaster ooit had meegemaakt. Niet alleen moest hij soms de hand van Valzok loslaten, zodat deze eten kon bereiden terwijl de donkere bomen over hem heen hingen, maar ook een ijselijke gil van heer Erick deed hem zijn koninklijke kamerjas bevuilen.
Valzok liet de pan vallen, trok zijn zwaard en rende op Erick af, die kermend over de grond rolde en huilde om hulp.
“Ik ben hier, heer Erick”, hijgde Valzok. “Waar is het gevaar!”
“Daar!” piepte Erick en hij wees naar zijn vinger. “Ik probeerde in al mijn moedigheid deze boom te betasten, toen ze me plotseling beet! Een gapende vleeswond was het gevolg en ik vrees dat ik nooit meer een zwaard zal kunnen hanteren, als ik het al mocht overleven. Alstublieft, koning Gnumann laat me terug naar huis keren! Ik mis mijn warme bedje zo!”
Valzok keek naar de gehavende vinger van Erick en zag er een splinter eruit steken. Hij bevochtigde zijn vingers en wipte het houten gevaarte met zijn nagels eruit. Een kleine druppel bloed welde op.
“Argh!”, riep Erick mooi synchroon met Lambal, die al de hele reis had gegild en gekermd. “Ik zal zeker sterven!”
“Neen,” antwoordde Valzok, “zulks zal niet gebeuren. Ik heb hier een magische pleister, waarmee ik uw wonde zal verbinden. Ziet u de gele beer erop?”
“Ja”, snotterde Erick, die met zijn mouw onder zijn neus wreef.”
“Wel, dat is de beer van de heilige maagd Oebiwoebi. Met zijn genezende krachten zal hij de pijn wegnemen en binnen enkele dagen zal u weer moedig en gezond zijn als u altijd al was!”
Erick keek met een tong uit zijn mond hoe de pleister zorgvuldig op zijn plaats geplakt werd en snifte nog eenmaal toen de operatie voldaan was.
Valzok kuste de vinger nog eenmaal en aaide Erick over zijn bezwete haardos.
De nacht was reeds gevallen en terwijl Lambal het viertal in slaap jammerde, kwam een onheilspellende maan op achter de Berg der Zekere Dood Ook-Voor-Jou.
- - -
LUH-3417