Met verhaal ben ik zo rond de zomer begonnen en het prikte steeds meer dat hij maar bleef liggen en ik niet verder kon komen.
Vanavond heb ik een groot deel van het verhaal geschrapt en een ander deel herschreven. Hierdoor kunnen er soms kromme zinngen in staan die ik over het hoofd gezien heb.
Het einde is erg open, maar dit komt doordat het verhaal in een vorige versie verder liep, maar hierop ben ik vastgelopen. Vandaar dat ik het verhaal tot het (voorlopig) einde zo neerzet
Het tweede deel volgt waarschijnlijk binnen afzienbare tijd
Titelloos
Hij ligt op zijn bed. Zijn ogen zijn geopend, maar hij beseft niet dat hij kijkt. Toch staart hij naar het witte, afbrokkelende plafond.
Hij voelt zijn lichaam amper meer nu hij daar ligt. Zijn armen en benen zijn er wel, maar hij kan ze niet meer sturen, ze blijven bewegingloos achter op het matras. Hij voelt de kracht niet meer om ze te bewegen en als hij het toch probeert, geeft hij snel op.
Zijn gedachtes voelen vreemd, het lijkt alsof ze niet meer van hemzelf zijn. Hij kan zichzelf observeren, in zijn gedachtes kruipen zonder dat hij daar bang van wordt.
Hoe anders was dit een aantal jaar geleden. Niemand kon tot hem doordringen. Elke opmerking voelde als een aanval op zijn persoon. Zijn manier van leven was de enige voor hem, terwijl hij wist dat er dingen mis waren, maar hij kon niet anders. Elke verandering maakte hem bang en onzeker over de toekomst.
Hij kroop liever weg in zijn eigen gecreëerde wereld dan de deur van zijn gedachten van het slot te halen en terug in de realiteit te stappen. Steeds verder vervreemde hij van de mensen om hem heen, steeds meer leefde hij als in een waas. De dingen die gedaan moesten worden deed hij zonder morren, zodat hij geen commentaar kreeg van zijn omgeving. Praten deed hij enkel oppervlakkig, want op die manier zou er niemand zijn die echt dichtbij hem kon komen en dat voelde veilig. De problemen waarmee hij in zijn hoofd zat, ging hij zelf wel oplossen al waren dat dingen waarvan hij niet wist hoe ze gelopen waren en welke personen welke rollen speelden.
Minder en minder trok hij naar zijn omgeving toe en steeds meer raakte hij geïsoleerd. Dit voelde erg fijn en hierin raakte hij steeds meer vertrouwd. Niemand die hem meer openlijk vroeg waar hij mee zat of aanbood om met hem te praten, want hij kon niet praten. Er was een gevoel ontstaan van onbereikbaarheid. Hij was onbereikbaar geworden voor de buitenwereld en door dat bereikt te hebben voelde hij zich oppermachtig. Hij was een overwinnaar en trok zich daardoor nog verder terug.
Hij kwam minder buiten. Zijn vrienden, die in het begin nog geregeld langskwamen, had hij al maanden niet uit zichzelf opgebeld en de laatste keer dat hij ze zag was toen hij even de stad in ‘moest’ om eten te kopen omdat zijn moeder een week op vakantie was. Die keer groette hij zijn vrienden niet eens terug en dat was de laatste keer dat ze iets tegen hem gezegd hebben. Ook op school was hij alleen. Niemand kon immers tot hem doordringen of een gesprek aanknopen met hem omdat hij niets zei. Zelfs docenten leken hem opgegeven te hebben.
Sindsdien waren twee maanden verstreken en al die tijd had hij geen fatsoenlijk gesprek meer gehad. Sinds het aanbreken van de zomervakantie was hij zelfs al niet meer naar buiten geweest. Zijn moeder zag hij alleen nog maar tijdens het eten en verder verdreef hij de tijd met slapen, het maken van vreemde tekeningen en proberen om zijn gedachtes op papier te zetten.
Vreemd genoeg deed dit hem helemaal niets. Hij voelde zich gelukkig en krachtig, maar hij het begon het gevoel te hebben dat er, ondanks de kracht die nog steeds groeiende was, iets niet klopte.
Hij keek naar zijn armen en ze waren spierwit door het tekort aan daglicht. En hoewel hij zijn geest onder controle had, voelde hij zich niet meer één met zijn lichaam. Hij at amper, dronk veel te weinig en de enige lichaamsbeweging die hij kreeg was het op- en aflopen van de trap om naar de wc te gaan en om te eten in de avond.
Verder zat hij maar op zijn kamer, proberen om volledige controle over zichzelf te krijgen. Telkens als hij een tekening of een verhaal af had, vouwde hij het papier naar binnen dicht, scheurde het opgevouwen pakketje in stukjes en liet hij de papiersnippers stilletjes in de met snippers bezaaide prullenbak terechtkomen. De prullenbak was bijna vol. Hij moest hem legen, want niemand mocht weten wat de inhoud was. Als iemand de inhoud ging lezen dan kreeg die persoon inzicht in hem, dan werd zijn onbereikbaarheid aangetast.
Zijn nieuwste verhaal was bijna af. Hij schreef de laatste zinnen op papier:
"…als iemand inzicht krijgt in wie ik ben, dan stort ik in. Mijn geest kan niemand meer toelaten, mijn problemen zijn veilig weggestopt, zowel in mijn hoofd als op dit papier en zolang niemand ze aanraakt blijven ze rustig zitten in mijn hoofd. Niemand weet hoe ik leef, niemand voelt wat ik voel en niemand begrijpt wat ik denk. Daarom verbied ik mijn geest om deze gedachten naar buiten te laten komen, ik blijf zwijgen over hoe ik mijn lichaam en geest kan beheersen en…" opeens werd er op de deur geklopt en stond zijn moeder in zijn kamer. Het enige wat ze wilde vragen was of hij nog vuile was had, maar omdat zijn concentratie dusdanig verbroken werd, liet hij van schrik het laatste blaadje op de grond vallen. Hij wilde het oprapen maar zijn moeder stond al met het blaadje in haar handen. Woord voor woord plukten haar ogen de zinnen van het papier waarvan de inkt nog niet eens opgedroogd was, van zíjn papier, van zíjn verhaal. Als hij haar tegen kon houden zou hij het gedaan hebben, maar het enige wat hij voelde was een rilling die onophoudelijk over zijn ruggengraat leek te lopen.
Hij ligt op zijn bed. Zijn moeder ging met het papier in haar hand en een blik van totale verbijstering zijn kamer uit, zonder iets tegen hem gezegd te hebben. De zon probeert zich door het dichte gordijn heen te dringen om de kamer te verlichten, maar het gordijn houdt de zon standvastig tegen. Het moet donker blijven.
Nog steeds ligt hij daar zonder te bewegen. Hij voelt langzaamaan de sloten van alle kamers in zijn hoofd openbreken. Alle energie die nog in zijn lichaam aanwezig was voelt hij eruit wegvloeien. Hij kan het niet tegenhouden, al zijn gedachtes ontsnappen en smelten samen in zijn hoofd. Hij is moe. Het voelt alsof hij verdrinkt in een zee van verdrongen emoties. Emoties die hij maandenlang onder controle heeft weten te houden en goed wist op te bergen. Hij ziet zijn vrienden aan zich voorbijschieten, hij voelt de zon die op zijn huid straalt. Een gevoel dat jaren oud lijkt, hij kan het zich niet meer herinneren. Gezichten schieten voorbij over het plafond. Ze blijven langskomen en willen dingen zeggen. Maar ze praten allemaal tegelijk en hij hoort de stemmen alleen in zijn hoofd. Woorden zijn niet te onderscheiden van elkaar, ze vormen samen één grote onnavolgbare massa. Hij hoort alleen dat er gepraat wordt en wordt gek omdat hij niet kan horen wat zij zeggen. De gezichten lijken steeds groter en dreigender langs te komen over het plafond en steeds meer beginnen de verschillende woorden op elkaar te lijken, maar hij hoort ze niet, hij wil ze niet horen.
Hij wil alleen nog maar zijn ogen sluiten, weglopen voor zijn gedachtes, maar het lukt hem niet. Er schieten nu andere beelden voorbij. De plaatsen waar hij vroeger op vakantie is geweest, beelden van fijne herinneringen, van vroeger. Maar dan opeens schieten de gezichten door deze mooie beelden. Ze kijken hem doordringend aan, alsof ze hem iets willen laten beseffen.
"Het is niet te laat, je kan nog terug" lijken alle gezichten monotoon te spreken. De beelden vervagen en hij voelt langzaam een tinteling in zijn linkerarm, alsof deze ontwaakt na een lange slaap. Hij probeert te reiken naar de telefoon die op zijn nachtkastje ligt, maar zijn kamer lijkt te vervagen. Zonder dat hij het merkt glijdt zijn arm over de dekens, hij voelt alleen het wegdrukken van de lucht door de beweging van zijn arm. De scheiding tussen realiteit en een droomwereld vervaagt.
Dan heeft hij plots zijn telefoon te pakken. Hij voelt pijnscheuten in zijn arm als hij zijn telefoon oppakt, maar dit geeft hem het gevoel dat hij nog bestaat. Door deze pijn beseft hij vreemd genoeg nog dat hij bestaat. Zonder erbij na te denken zoekt hij het nummer van zijn beste vriendin, een van de mensen die hij zonder iets te zeggen voorbij is gelopen, en hij belt haar op. Hij is bang dat ze niet op zal nemen, dat ze hem nooit meer in haar leven wil zien, maar ze neemt op. Hij wil praten, maar de inspanning van het vasthouden van de telefoon is teveel. Hij kan geen enkel woord meer uitbrengen. Ze vraagt hem wat er is en hij kan alleen maar brabbelen, er komen geen woorden meer uit zijn mond, alles lijkt er tegelijk uit willen, maar hij heeft geen kracht meer. Hij probeert zich te concentreren op het praten. Heel langzaam probeert hij te praten. Hij probeert zijn gedachtes voorzichtig in woorden om te zetten:
"Help…me…". Het blijft stil aan de andere kant van de lijn. Geen reactie. Gelijk schieten allerlei gedachten door zijn hoofd. Hij voelt zich duizelig worden en probeert met alle kracht nog helder te blijven. In de verte hoort hij haar praten, maar de woorden lijken niet meer tot hem door te dringen. Hij hoort vlagen van woorden als
"druk",
"tijd", maar weet niet wat ze wil zeggen. De kracht vloeit steeds sneller weg uit zijn lichaam. Hij kan niet meer antwoorden, zijn ogen vallen dicht en de telefoon glijdt uit zijn handen waarna hij op de vloer kapot valt.