Hoi,
Ik maak een werkstuk 'Hoe ziet de onderwijssysteem van Nederland eruit? En een van mijn deelvragen zijn 'Hoe ziet het onderwijssysteem van vroeger eruit?' (Van Nederland) Ik heb een site gevonden heb info alleen weet ik niet zeker of die klopt?
Het onderwijs door de eeuwen heen
Rooms-katholieke vorming 1200-1400.
Aan de basis van het Nederlandse Onderwijssysteem staat de parochie. Uit dit onderwijsinstituut komen de talloze scholen voort. Deze parochieschool ontwikkelt zich geleidelijk tot de veelheid van schooltypen met eigen doelstellingen.
Aanvankelijk gebruikt de Rooms-katholieke kerk de school voor de eigen religieuze doeleinden.
12
Parochieschool 1200-1400
11
10
9
8
7
Rooms-katholieke intellectuele vorming 1400-1600.
In de periode van 1400 tot omstreeks 1600 bepaalt de stad de vorm en inhoud van de school. De stedenbeweging brengt dus grote veranderingen aan in het onderwijssysteem. Aan het begin van de middeleeuwen was Nederland een overwegend agrarische samenleving. Na enkele eeuwen werd het een agrarisch-commerciële maatschappij, waarin de stad een belangrijke factor is.
Deze verandering heeft grote gevolgen voor de school. Het instituut verliest zijn louter kerkelijke betekenis. De bureaucratisering van de stad vereist dat met name lezen en schrijven belangrijk wordt. Geleidelijk aan wordt de religieuze vorming aangevuld met intellectuele ontwikkeling. Aan het einde van de middeleeuwen kan vermoedelijk 60% van de mannen en 40% van de vrouwen lezen en schrijven.
De parochieschool splitst zich in een aantal onderwijsinstituten. Het is zelfs mogelijk aan het eind van de middeleeuwen en primair en secundair niveau te onderscheiden.
Op primair niveau is de kleine-kinderschool de voorloper van de huidige groepen 1 en 2 van het basisonderwijs. Kinderen in de leeftijd van 3 tot 5 of 7 jaar leren er enkele gebeden en psalmen. Verder worden ze met wat voorlezen beziggehouden. Deze school is niet meer dan een bewaarschool en zal dat tot ver in de 19e eeuw blijven.
Vervolgens zijn er de lagere klassen van de Latijnse school die in enkele gevallen zelfs een afzonderlijk onderwijsinstituut vormt. Dit heet dan de Onderschool/lage school. Van 5 tot 7- of 8-jarigen die dit onderwijs bezoeken, wordt verwacht dat ze bij het verlaten van de school de geloofswaarheden beheersen. Bovendien is hen het lezen en schrijven bijgebracht.
De Latijnse school werd door de stad als een trots bezit beschouwd. Het is de stadsschool op secundair niveau, waar leerlingen in de leeftijd van 7 of 8 tot 15 jaar les krijgen in Latijn. Ze leerden die taal voor het koor. De leerlingen van de Latijnse school moesten de vele kerkelijke plechtigheden met hun zang opluisteren. Daarnaast leerden ze de grammatica. De Latijnse school (ook wel grote school of bovenschool genoemd) was alleen toegankelijk voor jongens. Meisjes bezoeken anders scholen, zoals de kleine-kinderschool of de lage school. Hier worden ze voorbereid op hun religieuze verplichtingen en huishoudelijke taken.
In sommige steden komt ook nog een andere vorm van secundair onderwijs voor: de Franse school. De leerlingen worden voorbereid op het koopmanschap. Op deze school wordt les gegeven in lezen, schrijven, rekenen, cijferen en Frans. In de praktijk is het ook een concurrent van de Latijnse school. De Franse school wordt bezocht door jongens van 12 tot 15 jaar.
1400-1600
15
Franse school
14
13
12
Latijse school
Bovenschool/grote school
11
10
9
8
Onderschool/lage school
7
Onderschool
6
5
Kleine-kinderschool
4
3
Calvinistisch intellectuele vorming 1600-1800
Het doel van het onderwijssysteem in deze periode is de Calvinistisch intellectuele vorming.
Primair onderwijs.
Op primair niveau zijn er zelfstandige scholen voor lager onderwijs (5 tot 10 of 12 jaar) en instituten voor kleuteronderwijs (3 tot 5 jaar).
Er is nog geen leerplicht. Ruim 80% van de mannen en ongeveer 60% van de vrouwen kan in de 18e eeuw in meer of mindere mate lezen.
Secundair onderwijs.
De taak van de Latijnse school op secundair niveau wordt in de periode overgenomen door de Franse school. Een aantal Latijnse scholen wordt zelfs omgevormd tot een Franse school of een combinatie van Frans-Latijnse school. Er is veel belangstelling voor een onderwijsprogramma met ondermeer moderne vreemde talen, wiskunde, natuurkunde, aardrijkskunde en geschiedenis. Met deze vakken afgerond, waren de studenten gekwalificeerd voor een groot aantal industrieën, waaronder gemoderniseerde gebieden zoals wetenschap, casino gaming en financiën. Deze vernieuwde Franse school is bestemd voor leerlingen van 12 tot 15 jaar en heeft zich ontwikkeld naar een instelling voor algemeen voortgezet onderwijs. In de loop van de 17e eeuw zijn er ook Franse scholen die lagere school zijn. Deze lagere scholen hebben dan enkele kopklassen waar onderwijs in het Frans wordt gegeven.
Tertiair onderwijs.
Tertiair onderwijs kent Nederland gedurende de middeleeuwen niet. De afronding van het Nederlandse onderwijssysteem in primair, secundair en tertiair onderwijs vindt gedurende de periode van ongeveer 1600 tot rond 1800 plaats.
In 1575 wordt in Leiden de eerste academische instelling opgericht. Deze kreeg de naam: hogeschool.
Binnen een eeuw heeft Nederland 6 universiteiten op een bevolking van 1.000.000. Nijmegen kreeg als laatste in 1656 een universiteit.
De studie aan een universiteit bestaat uit 2 delen. Eerst moet een onderbouwstudie worden gevolgd. Deze studie bestaat uit de vakken: Latijnse en Griekse letterkunde, wiskunde, natuurkunde, astronomie, filosofie en metafysica. Daarna kan worden gestart met de specialistenstudie in de godgeleerdheid, rechten of medicijnen. Nadat de studie van 5 jaar met succes is afgerond wordt een academische graad verstrekt.
Naast deze 6 universiteiten komen op tertiair niveau 9 semi-universitaire instellingen voor, athenea of illustre scholen genoemd. Het zijn een soort kopklassen op de Latijnse school. De studenten ontvangen een gedeeltelijk universitair onderwijs, maar hebben geen uitzicht op een academische titel. Veel studenten laten zich na enkele jaren studie aan de illustre school, bij een universiteit inschrijven.
Een voorbereiding op deze beide vormen van hoger onderwijs wordt aangeboden door de Latijnse school. Na 1600 heeft dit instituut een andere betekenis. Van een katholieke middelbare instelling wordt het een gereformeerde school voor voorbereidend onderwijs, een portaal naar de universiteit. Deze school is nog steeds alleen bestemd voor jongens, maar nu in de leeftijd van 10 tot 15 jaar. Ze krijgen les in de vakken: Latijn, Grieks, grammatica, rekenen en cijferen. Ook het onderwijs in de gereformeerde godsdienst is heel belangrijk. Nederland is rond 1600 Calvinistisch geworden.
1600-1800
20
Hogeschool
19
18
17
Atheneum
16
15
Latijse school
Franse school
14
13
12
11
10
Lagere school
9
8
7
6
5
Kleine-kinderschool
4
3
Algemeen-confessionele intellectuele vorming1800-1968
Primair onderwijs
In de 19e en 20e eeuw differentieert het onderwijssysteem sterk.
Op primair niveau zijn er de bewaarschool en de lagere school. Deze lagere school kent sinds 1801 een wettelijke regeling. De bewaar-/kleuterschool is bestemd voor leerlingen van 4 tot 6 jaar en de lagere school voor kinderen van 6 tot 12 jaar.
Sinds de Wet op het lager onderwijs van 1857 is het meer uitgebreid lager onderwijs (mulo) voor leerlingen van 12 tot 15 of 16 jaar. Bij de Wet op het lager onderwijs van 1920 wordt de naam gewijzigd in ulo. Deze naamswijziging wordt in de meeste gevallen echter niet doorgevoerd en de scholen blijven dus de oude naam gebruiken.
Deze onderwijsinstellingen zijn intellectualistisch van aard. De vernieuwingsbeweging van het begin van de 20e eeuw, die de zelfwerkzaamheid van leerlingen en hun onderlinge samenwerking benadrukt, gaat voor het grootste deel voorbij aan het primair onderwijs.
Secundair onderwijs
Het secundair onderwijs bestaat uit de 3- of 5-jarige Hogere Burgerschool (HBS) van 1863, de 5-jarige Middelbare meisjesschool (MMS) van 1867, het 6-jarige Gymnasium van 1876 en het 6-jarige Lyceum van 1909. De 3-jarige HBS wordt ook wel Handelsdagschool genoemd. Ook deze scholen zijn intellectualistisch georiënteerd.
Tertiair onderwijs
Op tertiair niveau worden in de loop van de 19e eeuw de athenea opgeheven. Vanaf 1875 worden er, naast de universiteiten, nieuwe academische instellingen voor technisch, landbouwkundig en handelsonderwijs opgericht. Dit werden de nieuwe hogescholen.
Beroepsonderwijs
In de tweede helft van de 19e eeuw is er een veelheid van beroepsonderwijs van primair en secundair niveau op ambachtelijk, huishoudkundig, landbouwkundig en handelstechnisch gebied. Inhoudelijk gezien doen deze vormen van onderwijs grotendeels een beroep op de cognitieve vermogens van de leerlingen. In 1919 bepaalt de overheid dat het beroepsonderwijs gebaseerd moet zijn op algemene vorming. De beroepsopleiding ligt dan in het verlengde van dit meer theoretische element van het beroepsgerichte onderwijs.
Leerlingstelsel
Naast het gewone beroepsonderwijs is er het Leerlingstelsel. Hier gaat de leerling 1 of 2 dagen naar school en heeft daarnaast een baan.
Buitengewoon onderwijs
De keerzijde van de intellectualistische ontwikkeling is dat een steeds groter aantal leerlingen niet mee kan komen in het onderwijs. Deze leerlingen worden op grond van een geestelijke of lichamelijke handicap in het buitengewoon onderwijs opgenomen.
Sedert de jaren zestig van de 20e eeuw groeit vooral het aantal moeilijk-opvoedbare kinderen en leerlingen met leermoeilijkheden.
1800-1968
23
Universiteit
Hogeschool
22
21
20
LLW
19
Middelbaar beroepsonderwijs 18
Ulno
Gymnasium Lyceum 17
5-jarige HBS 16
(M)ULO
MMS
15
Buiten-gewoon
Onderwijs
LBO
3-jarige HBS
14
13
12
Lagere school
11
10
9
8
7
6
Bewaarschool/Kleuterschool 5
4
De Mammoetwet (1968)
De Mamoetwet had als doel het onderwijs doorzichtiger te maken en iedereen gelijke kansen te geven. Er verschijnt een brugperiode, waarin de uiteindelijke keuze wordt gemaakt voor het vervolgonderwijs.
De MMS verdwijnt en de Mulo wordt gesplitst in een 3-jarige en 4-jarige Mavo.
De HAVO wordt als AVO-variant toegevoegd. Hiermee is directe aansluiting met het HBO mogelijk.
In de jaren 80 ontstaat het KMBO (Kort Middelbaar Beroepsonderwijs). Deze vorm werd in het leven geroepen omdat de uitval in het MBO te groot werd. De bedoeling was om iedereen een diploma te kunnen geven. In het schema komt deze vorm niet terug, omdat het eigenlijk een korte variant binnen het MBO is.
Binnen het Hoger Beroepsonderwijs verschijnt de PABO. Hierin worden de opleidingen van de onderwijzer en de kleuterleidster samengevoegd
1968-1993
23
Universiteit/Technische Hogeschool
22
21
Hoger Beroeps-onderwijs
20
LLW
19
Buiten-gewoon
Onderwijs
Middelbaar Beroepsonderwijs
18
Atheneum
Gymnasium
Lyceum
17
Havo
16
Lager
beroepsonderwijs
4-jarige
Mavo
15
3-jarige Mavo
14
13
Brugperiode
12
Lager onderwijs
Basisonderwijs
Kleuteronderwijs
5
4
Heden
Het basisonderwijs is ontstaan door de samenvoeging van het Kleuteronderwijs en het Lag
|