Ik ben bezig met iets groots (28.000 woorden en still counting). Om een idee te geven, het speelt zich af in een grote stad geinspireerd op steden als Tokio en Hong Kong, enorme steden die 's nachts bedolven zijn met lichtjes. Het hoofdverhaal gaat over een man die verdwaald raakt in die stad. Klinkt suf, maar 't wordt wel wat.
In ieder geval, dit hieronder is een soort zijverhaal dat ik net begonnen ben. Ik vond het wel leuk, dus ik wil graag dat mijn mede-Letteraars dit lezen en feedback geven. Het is vooral wat vaag gelul, de rest is wat meer daadwerkelijk een verhaal.
(nog leuker zou zijn als iemand alle 28.000 woorden eens wil doorlezen, gewoon om te kijken hoe het is. Of de helft. Of minder. PM indien geinteresseerd.
)
--
Wist je dat schorpioenen dansen voor het paren? Ik niet. Een vriend van me, die kerel met dat korte sikje, vertelde me het laatst. Had ‘ie gehoord van iemand. Hij vertelde me ook dat het heel gevaarlijk is, want als de schorpioenen elkaar per ongeluk steken sterft hun danspartner. Dat zou ik dus niet doen, als schorpioen.
Vrienden van me zeggen wel eens dat ik helemaal geen idee heb van waar ik woon. Dat als iemand me zou vragen waar ik woon, ik geen antwoord zou kunnen geven. Misschien dat uit mijn omschrijving zou blijken in welke stad ik woon. Maar de naam van de stad, die herinner ik me meestal wel. Net als de dag van de week, ook al haal ik de woensdag en de zondag nog wel eens door elkaar. In wezen hetzelfde. Het maakt ook niet echt uit, als je maar een idee hebt van in welk tijdperk je leeft. Ongeveer. Dan weet je hoe het zit, allemaal. Dan is je omgeving tenminste te verklaren.
Mijn vrienden overdrijven graag. Ik weet best waar ik woon. Mijn huis kan ik altijd weer terugvinden. Ja, altijd, ook in roes, eenzaam waggelend over de straten terwijl de lichtjes van de nacht blurred door mijn ogen aan mijn hersenen gepresenteerd worden. Maar hoe mijn straat heet? Geen idee. Kan me ook niets schelen. Ik weet precies waar ik woon. Tussen dat hoekje waar het licht zo prachtig tussen de bladeren valt, waar je heen moet gaan als de eerste werkers weer naar huis gaan en de zon bijna het stokje overgeeft aan de maan, en die rij met lantaarnpalen die er ’s nachts zo prachtig uitziet dat je een volledige shoot zou kunnen maken van enkel die plek. Goed idee. Moet ik opschrijven.
Mijn vrienden zeggen ook dat ik helemaal niet weet wie ze zijn. Niet bij naam, tenminste. Het is waar, ik geef het toe. Ik ken niemand van hen bij naam. Niet één. Maar dat maakt niet uit. Ik herken ze altijd. Hun naam is niet wie ze zijn, dat is hun gezicht. Ik heb geen namen nodig. Veel te veel gedoe. Allemaal theoretisch. Die namen bestaan niet in het echt, hun gezichten wel degelijk. Dus die onthoud ik. Mijn vrienden zijn mooie mensen. Waar anderen hun vrienden aannemen omdat ze interesses delen, of erg grappig zijn (of een mooie naam hebben) heb ik de neiging mensen te beoordelen op hun gezicht. Hun gezicht is wie ze zijn. Ze zijn allemaal mooi, zoals ik al zei. Ik mag niet klagen. Het zijn misschien wel de mooiste mensen uit de stad. Bij ieder gezicht denk ik aan een plek in de stad. Die vriend met dat korte sikje, die van de schorpioenen, doet me altijd denken aan dat spoor dat vroeg ik de ochtend altijd zo vredig bijligt. Misschien moet ik mijn vrienden schieten terwijl ze op die plekken staan. Goed idee. Noteren.
Mijn vrienden doen graag alsof ik de hele dag in roes verkeer. Zoals iedereen zou doen ontkende ik dat aanvankelijk. Maar op een gegeven moment begon ik door te hebben dat ik me grote delen van de dag niet kon herinneren. Alsof ik ze onderweg kwijt was geraakt. Ochtenden kan ik me altijd herinneren. Avonden des te beter. Maar middagen? Geen idee wat ik dan allemaal uitspook. Misschien lig ik wel de hele dag in bed. Of ben ik uren aan het zuipen. Maar het is niet alleen de drank, dat zweer ik. Die roes komt niet alleen van de alcohol, het komt vanuit mezelf. Eerlijk gezegd vind ik het niet zo erg. Ik ben niet zo’n fan van de middag. Alles ziet er minder mooi uit als het te fel belicht is. Geef mij maar zonsondergang en zonsopgang, en alles daartussen.
Ik krijg wel eens kippenvel van het licht van lantaarnpalen bij een rustige weg, midden in de nacht. Dan vergeet ik om het vast te leggen. Dom. Maar elke nacht ziet het er hetzelfde uit. Daar gaat het om. Het moment dat je meemaakt kan de kijker toch niet meemaken. Wel kan je de prachtige plekjes die je hebt gevonden aan hem doorgeven, en hopen dat hij ongeveer een idee heeft.
Mijn vrienden zeggen graag dat ik romanticus ben van beroep. In zekere zin is dat juist. Maar omdat romanticus zijn alleen in ons hoofd zit en niks materieels oplevert, ben ik een manier gaan zoeken om al die melancholie en vrede en zwaarmoedigheid en hoop vast te leggen. Ik koos meteen de makkelijkste manier. Er is niks aan. Een beetje op de juiste plek staan en een knopje indrukken, zo gepiept.
Fotograferen op zich vind ik niet zo interessant. Het is slechts een middel om de verborgen schatten van de stad vast te leggen. Het gaat me om het zoeken en vinden van die plekken. Om het meemaken van die plekken. Dat kan ik namelijk, een plek meemaken, ervaren. Vrienden vonden mij wel eens ’s nachts, toen ik al uren stond te staren naar een lantaarnpaal die melancholiek in een hoek stond te schijnen. Ze dachten dat ik stomdronken was. Ze grapten dat ik in die lantaarnpaal een mooie vrouw zag, of nog meer. Ik beaam dat dan altijd, lachend. Het zijn goede vrienden, maar ik vind het moeilijk mijn gevoelens uit te leggen. Een lantaarnpaal zie ik als een mooie vrouw, ja. Maar daar hoef ik niet dronken voor te zijn.
Ik geloof niet dat ik mijn foto’s ooit aan iemand heb laten zien. Toch maak ik ze voor een publiek, of dat nou bestaat of niet. Want het vastleggen hoef ik niet voor mezelf te doen. Ik onthoud altijd precies de locatie van elke mooie plek. Als ik ‘m weer wil zien, ga ik er gewoon heen. Die foto’s zijn voor anderen om die plekken ook te ontdekken. Maar niemand ziet ze. Ik kijk er zelf ook zelden naar.
Alleen als ik in de metro zit (wat ook een prachtige plek op zich is, misschien wel de mooiste, want hij is elke dag anders en elke dag even mooi) wil ik wel eens dat ik iets anders deed. Dan zie ik al die mensen en probeer me voor te stellen wat ze overdag doen, als ik in mijn roes verkeer. Zakenmannen, scholieren, maar ook schoonmakers, parkvegers, ontwerpers, hoteleigenaren, beheerders van jazzcafés, zwervers.
Ik bedoel niet dat ik één van hen zou willen zijn, of net zo’n leven zou hebben. Ik vermaak me prima met naar die mensen te kijken en me voor te stellen hoe hun leven eruit ziet. Nee, ik bedoel dat ik dan wel films zou willen maken. Van al die mensen. Hun levens te volgen, waarna het einde van de film de conclusie trekt dat een stad ondoorgrondelijk is. Zo’n vage film waarin de maker nooit aan het woord komt en het verhaal eigenlijk alleen bestaat uit wat de mensen zeggen, waardoor er dus eigenlijk geen verhaal is. Ik weet het, het slaat nergens op. Daarom heb ik het ook nooit gedaan.