Oud 06-11-2003, 19:14
Verwijderd
Ik schrijf de laatste tijd niet weinig meer en misschien kan het hier volgende verhaal verklaren waarom. Ik kan me goed voorstellen dat u het verschrikkelijk vindt. Zelf vind ik het ook niet mooi, maar tegelijk het prachtigste dat ik ooit las. Ach, zie maar.

- - -

Een dorp in een vlakke streek. Het gras was groen, de lucht grijs en het landschap tekende zich door een eindeloze leegte. Natuurlijk, er waren molens en kerktorens en meer van die zooi, maar feitelijk was het een gapend niets. U weet waarvan ik spreek, durf ik wel te stellen.
Op de eindeloze tijdlijn der saaiheid werd een bepaald punt geprikt, laten we het donderdag noemen, waarop een onderbreking kwam. Het leven was als een touw van niks naar niets dat niet bewoog maar strak gespannen was. Op een donderdag zat er een knoop in dit touw. Een jongeman lag op de koude stenen van het kerkplein. Men sprak er schande van, eens te meer omdat hij nog leefde.

Enkele oude heren die dagelijks op een bank nabij de bedoelde plaats hun dood afwachtten, zaten deze donderdag wat schamper naar elkaar te kijken. Ze wilden spreken over de man die daar lag, maar hij was zo dichtbij dat hij het zou kunnen horen. Stel dat hij doorkreeg dat men wist dat hij daar lag. Dat zou een ramp zijn.
De jongeman bleef enige tijd liggen, zonder zelf iets beseffen. Zijn lichtblauwe ogen staarden als die van een overleden vis voor zich uit en wat kwijl liep langzaam uit zijn anderszins droge mondhoeken. Zijn armen lagen onder zijn lichaam gevouwen en hij bewoog zich niet. Wat dat betreft had hij net zo goed dood kunnen zijn.
Na veel vijven en zessen kwam uiteindelijk de plaatselijke politieagent eens kijken naar de situatie. Terzijde gestaan door een dozijn bewoners krabbelde hij door zijn snor. Als hij het zich goed herinnerde was dit de eerste keer sinds hij begon aan zijn werk in dit dorp dat hij een situatie om handen had. Het was goed mogelijk dat het jaren kon duren voordat hij weer een kans kreeg om zijn ambt uit te oefenen. Met het oog hierop en met de gehijg van de vele bewoners in zijn nek, wist hij dat hij moest presteren. Het uiterste geven, de bikkel zijn. Zijn snor zou een autoriteit uitstralen waarover men in de kroeg nog maanden, ja zelfs jaren na zou praten. Lofdichten zouden zijn naam op lyrische toon herhalen, hosanna. Na verloop van tijd zou dit kerkplein dat Kerkplein heette wel naar hem vernoemd moèten worden en een standbeeld zou daarna natuurlijk niet meer dan vanzelfsprekend zijn. Bovendien, zo rekende hij, was hij tegen die tijd allang tot burgervader gekroond, wegens zijn ongekende populariteit tijdens deze situatie, dat dit standbeeld geen moeite zou moeten zijn. Aldus trok hij zijn riem op, haalde hij diep adem en rechtte hij zijn schouders, terwijl hij zich met evenwichtige stap tot de liggende jongen bewoog.
Na deze korte maar delicate en o zo heerlijke balans tussen het omvallen en staan die men doorgaans lopen noemt, die met glimmende ogen van bewondering, ja zelfs aanbidding door de nu al ontroerde bewoners gadegeslagen werd, keek de politieagent nog eens zelfverzekerd om. Hij wilde een knipoog geven, maar hij dacht dat zoiets misschien teveel van het goede zou zijn. Juist zijn bescheidenheid maakte hem zo geweldig.

Hij maakte zijn gummiknuppel los van zijn riem en gaf er een hengst van jewelste mee op het hoofd van de argeloze jongen. Het publiek zuchtte, steunde en kreunde en ik meen dat ik de waarheid, de volledige waarheid en niets dan waarheden als koeien vertel wanneer ik verkondig dat één dan wel twee jongedames die zich vanachter hun vaders verlustigden aan dit schouwspel een maagdelijk orgasme ondergingen.
De agent zag dat de jongen bleef liggen en zich niet bewoog. Dat was al een hele verbetering, zo redeneerde hij. De aandacht kon nu volledig naar hem toe gaan. Hij zette zijn benen strak naast elkaar en stak zijn beide armen in een overwinningspose in de lucht, terwijl hij zonder gezichtsuitdrukking maar met opgeven hoofd rondkeek. Wie is uw heerser, leek zijn blik te zeggen. Wie is uw God, droop er van zijn lichaam.
Hij borg zijn knuppel weer op en wilde weglopen, toen plotseling zijn scène verstoord werd door een gekreun. Ditmaal geen soppende dorpsmeisjes maar de jongen op het plein. De klap op zijn hoofd had naast zijn schedeldak kennelijk nog meer in hem losgemaakt. Hij krabbelde overeind, zwabberde naar links en joeg het publiek weg, zwabberde naar rechts en deed daar hetzelfde met een ander publiek, maar bleef tenslotte toch staan. Hij voelde achter zijn hoofd, aan zijn achterhoofd, zag het bloed op zijn hand en keek naar de agent.
“Zo,” bromde deze bij gebrek aan beter.

Waarop de jongen de volgende bescheiden monoloog afstak:
“U bent mensen, ik ben mensen en wat wij doen is volslagen onbekend. Ik kreeg een klap op mijn hoofd en u gaf mij een klap op mijn hoofd, misschien in die volgorde, misschien omgedraaid, maar dat doet er niet toe. Waar het om gaat is dat het er niet op aankomt waar het op aankomt. Wie wie wat gaf of wie van wie wat kreeg is slechts een gissing, een bizarre en aanvechtbare stelling waar u, ik, niemand van ons allen ook maar enig argument voor kan verzinnen. Laat staan een gissing doen naar de ware toedracht van het voorgedane, mits het zich voorgedaan heeft op de manier waarop het zich voor lijkt gedaan te hebben. U allen, allemaal, één voor één stond en staat er bij en keek en kijkt ernaar, maar wat zal er van overblijven, resteren en niet verteerd worden door uw geest, de tijd? Alleen via woorden, altijd leugenachtige, verdraaiende en verraderlijke woorden zal u het voorgedane weer voor de domme, blinde, verlamde geest kunnen halen. Misschien spreekt u tot andere bronnen van kwellingen, die u mens noemt, maar ook spreken is het verloochenen van alles wat lost en vast zit. De kraaien hanen zo dikwijls, de hanen kraaien zo dikwijls, de kranen haaien, de haren kraaien zo dikwijls, zo verdomde vaak dat niemand meer enig belang hecht aan de dreunende, constante herrie die door het hoofd van menig mens dendert, onophoudelijk als iets wat afwezig, dood en gestorven is. Maar, lieve mensen, goede mensen, overleden en afwezige mensen, het maakt allemaal niet uit. Zoals ik reeds eerder door mijn stinkende, verraderlijke mond te kennen gaf; het geeft niet dat het geeft, want het maakt niet uit wie krijgt of waar het om draait. De enige waarheid is dat alles en niets tegelijk aanwezig en afwezig is en dat woorden en aldus de geest en aldus de mens, altijd en immer selecteren, negeren, vernietigen, vergeten, verdringen, uitkotsen en omverwerpen. Ik ben eens te meer in confrontatie gekomen met het leven, de koude, stalen, lege maar doorzichtige plaat van het leven die als een bord voor mijn kop hangt, gesloten in de symboliek van uw gummiknuppel en de ogen des mensen. Vroeger kon ik, net als u misschien, welhaast zeker, onbezorgd het leven over me heen laten walsen, zoals zoveel mensen. Ik kon een bloem zien, ruiken, voelen en zelfs plukken. Dikwijls deed ik dat ook. Ik weet dat u de lange arm der wet zijd en dat het ganse dorp hier aanwezig is, twee representaties van enige vastigheid, vadsigheid, vastigheid als een smeltend, dood, blok ijs, maar voor het aangezicht van elke wereld geef ik toe dat ik een bloem geplukt heb. Misschien wel meer. Ja, iets, een groeiend iets dat meer leven in zich had dan ik ooit op televisie bij elkaar gezien heb mogen zien, waagde ik de kop van de romp af te scheuren, slechts om er naar te kijken en het weer weg te gooien. Ik heb een kracht in het bestaan van wie dan ook vreselijke ontrukt aan het alles, door mijn malende genotsmolen van het niets geperst, misbruikt, onteerd, verkracht en ontkleed achtergelaten. Lange tijd heb ik mij hier ook daadwerkelijk schuldig om gevoeld en nachten heb ik niet geslapen, ben ik aan één stuk door gestorven. Zoals u allemaal wel weet keren misdadigers altijd terug naar de plek van het misdrijf en toen ik enkele weken na mijn vreselijke, allesvernietigende daad die gelijk staat aan het einde van alles, van niets, van al het niets en niets van al, terugkeerde naar de plek waar ik mijn bloem van het hem of haar zo dierbare leven beroofde, zag ik vele anderen bloemen. Zelfs op de plek waar ik de mijne omgebracht had waren enkele nieuwe opgekomen, ontsproten aan de koele dood. Vanaf die dag heb ik elke keer dat ik er kwam, meerdere malen per etmaal, alle bloemen daar aanwezig geteld om constant tot de conclusie te komen dat het te groot, te wijds was om ze allemaal te tellen. Ze bewogen in de wind, veranderden van kleur en grootte, bleven niet wat en waar ze waren en ik raakte keer op keer de tel kwijt, zovaak dat ik niet meer weet hoe vaak. Toch weet ik dat het er elke keer even veel en meer en minder en geen waren en dat het dus niet uitmaakte of ik bloemen doodmaakte of niet, of ik bloemen telde of niet. Het was een fractie van de wereld en niet van belang, zoals het geheel van fracties. Vervolgens kreeg ik last van mijn voeten, een verlammende pijn die zich uitstrekte over mijn gehele benen, links eerst, die erin resulteerde dat ik tot aan mijn middel verlamd raakte, bij tijd en wijlen. Zoals u ziet sta ik nu en hoe dat kan weet ik ook niet. Maar goed; ik was vreselijk blij met mijn verlamming omdat het hielp de illusie van leven in mij kapot te maken, voor zover dat na het incident, de vele incidenten met de bloemen nog nodig was. De bloemen hadden mij al doen beseffen dat ik geestelijk afgestorven in kleine, ronde, glazen, kapotgevallen bollen doolde en nu mijn lichaam verzonk in éénzelfde apathie, zou er weer een eenheid zijn die feitelijk een geenheid is, als u mij de uitdrukking wilt vergeven. Gelukkig als een mens niet wezen kan, merkte ik dat ik me slepend over de grond moest voortbewegen om ergens te geraken. Mijn handen zetten zich vast in de grond of tussen de tegels, of in de grond tussen de tegels en zo sleepte ik mijn lichaam voorwaarts. De verlamming kroop steeds hoger en tot mijn eindeloze geluk was binnen de kortste keren mijn middel ook volkomen onbruikbaar. De verantwoordelijkheid voor mijn stoelgang verliet mij samen met de stoelgang zelf en vol geluk keek ik op naar de lege, grijze, grauwe hemel en dankte ik niets, alles, tegelijk. Ik legde enkele meters op een dag af en soms lag ik hele dagen stil, uit te rusten en op mos te kauwen. Ik at eigenlijk weinig of niets omdat ik toch niet leefde en slapen was ook niet aan mij besteedt, hoewel ik er vroeger van had kunnen houden. Slapen is immers vergelijkbaar met dood zijn en van de dood is nog nooit iemand doodgegaan. Zo kroop ik over weilanden, door polders, over bruggen, langs wegen en door dorpen. Ik kwam enkele eeuwigheden geleden aan bij dit pittoreske dorp en sleepte mij naar het midden ervan om daar tot mijn euforische blijdschap te constateren dat ook mijn armen het langzaam aan begaven. Ik kronkelde me met de grootste moeite naar het plein om daar te liggen en te genieten tot de laatste resten van dit lege bestaan ook verteerd zouden worden door het zure maagsap van het leven om te eindigen in de stinkende darmen des doods. Maar in plaats van een zoete aflossing kreeg ik een gummiknuppel voor mijn hoofd gerost die me, zoals ik al zei, het leven weer in het gezicht sloeg. Misschien denkt u dat ik nu ongelukkig ben, misschien denkt u dat ik nu gelukkig ben. Misschien denkt u helemaal niets, denk ik helemaal niets en blijven we zo staan totdat we gelukzalig sterven. Het kan allemaal maar is evenzo volstrekt onmogelijk. Waar het om gaat is dat het er niet om gaat. Dat we kunnen denken, willen, dromen en fantaseren wat we willen, het zal geen rimpel in het gladde, koude doorzichtige meer van het leven brengen. Hetzelfde meer waarin wij allen gelijktijdig verzuipen, happen naar adem, worstelen maar nooit bovenkomen. U trok mij aan de haren naar boven en na deze korte adempauze zal ik weer onderduiken om bij u te zijn. Een mens kan immers zichzelf of een ander niet bij de haren beetpakken en uit het water tillen.”

Dit gezegd hebbende viel de jongenman weer omver tegen de grond en nam hij zijn oorspronkelijke positie in. De agent brommelde met zijn snor, voelde even in zijn zakken of er iets was dat hem kon helpen en zag in zijn dromen het standbeeld langzaam verbrokkelen als in de dromen van Nebukadnezer. Hij draait zich om naar het grote publiek en als een huilende clown, een heuse pierrot, meldt hij dat er niets meer te zien was. Helemaal niets.
In grote droefheid begaf een ieder zich terug naar een huis, zomaar een huis, om daar met open, verbaasde maar dode ogen naar een witte muur te staren terwijl buiten de wind woei bij gebrek aan beter.

- - -

LUH-3417
Met citaat reageren
Advertentie
Oud 06-11-2003, 23:33
Flshman
Avatar van Flshman
Flshman is offline
Het was even ploegen, maar dat was het ook wel waard

Ik vind hem goed! Een geweldige monloog, voorafgegaan van een prachtige situatieschets! Proficiat!
Met citaat reageren
Oud 07-11-2003, 17:15
Fladdergeval
Fladdergeval is offline
Behalve dat je mijns inziens het woord zooi in regel 3 wat intellectueler zou kunnen formuleren en dat je er een vreemde lidwoordsconstructie op na houdt in regel 29, vind ik dit schrijfsel vrij aardig om te lezen. Wat zeg ik, ik vind het meesterlijk.


(Hm, ik probeer intelligent commentaar te geven op een zeer intelligent schrijfwerk, en dan schrijf ik zoiets... ik word nooit een goede schrijfster... *zucht*)
Met citaat reageren
Oud 07-11-2003, 23:03
Flshman
Avatar van Flshman
Flshman is offline
Citaat:
Fladdergeval schreef op 07-11-2003 @ 18:15:
ik word nooit een goede schrijfster... *zucht*)
Mag ik jou dan wel herinneren aan je meesterlijke verhaal waar ik zo onderhand wel weer eens een nieuw hoofdstuk van verwacht?
Met citaat reageren
Oud 08-11-2003, 11:36
Fladdergeval
Fladdergeval is offline
Citaat:
Flashman schreef op 08-11-2003 @ 00:03:
Mag ik jou dan wel herinneren aan je meesterlijke verhaal waar ik zo onderhand wel weer eens een nieuw hoofdstuk van verwacht?
Euhm... misschien ben ik gek hoor, maar volgens mij zit mijn werk al sinds de eerste letter die ik schreef achter slot en grendel... Heb ik hier echt ooit iets geplaatst? Of ben jij stiekem een van die twee mensen die wel eens iets van mij gelezen hebben...? Hihi, ik denk dat je last heb van persoonsverwarring.

En dan nog even ontopic: Luh-3417, ik heb het nog een keer gelezen en ik vind het echt geweldig. Geweldig.
Met citaat reageren
Oud 08-11-2003, 16:37
Flshman
Avatar van Flshman
Flshman is offline
Oeps foutje! Vergissingkje
Met citaat reageren
Oud 08-11-2003, 18:36
Verwijderd
Bedankt voor de reacties. Wonderbaarlijk dat het zo goed gevonden wordt. Elders kwam men er gewoon weg niet doorheen. Jullie zijn vast een stuk intelligenter.

De zooi in regel drie laat ik staan, omdat ik het wel ok vind. Juist dat woord valt uit de toon en daardoor kom je er al achter dat dit begin een beetje vreemd is. Feitelijk zou het een doodnormaal begin van een doodnormaal verhaal zijn, maar toch is het verdacht. Juist ook door die normaalheid. Althans, zo had ik dat gedacht.

Dat lidwoord gebruik is inderdaad fout. De gehijg moet het gehijg zijn. Ik zal het eerdaags aanpassen.

LUH-3417
Met citaat reageren
Oud 08-11-2003, 20:26
Pinksterhaas
Avatar van Pinksterhaas
Pinksterhaas is offline
Citaat:
Flashman schreef op 07-11-2003 @ 00:33:
Het was even ploegen, maar dat was het ook wel waard

Ik vind hem goed! Een geweldige monloog, voorafgegaan van een prachtige situatieschets! Proficiat!
Met citaat reageren
Oud 09-11-2003, 10:39
Fladdergeval
Fladdergeval is offline
Citaat:
LUH-3417 schreef op 08-11-2003 @ 19:36:
Jullie zijn vast een stuk intelligenter.
LUH-3417
Dat zal het zijn
Met citaat reageren
Advertentie
Reageren

Topictools Zoek in deze topic
Zoek in deze topic:

Geavanceerd zoeken

Regels voor berichten
Je mag geen nieuwe topics starten
Je mag niet reageren op berichten
Je mag geen bijlagen versturen
Je mag niet je berichten bewerken

BB code is Aan
Smileys zijn Aan
[IMG]-code is Aan
HTML-code is Uit

Spring naar

Soortgelijke topics
Forum Topic Reacties Laatste bericht
Verhalen & Gedichten [Verhaal] Een mooie dag.
oeski
2 30-03-2003 20:11


Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 16:13.