Je stond in een steegje, stokstijf en verkleumd door de kou. Je had enkel een zwart T-shirt aan en een zwarte driekwart broek. Je gelaat toonde geen emoties, maar toch wist ik dat je daar met een reden stond. Een die voor mij onbekend was en in de toekomst waarschijnlijk ook niet bekend zou worden. Je was geen zwerver die bedelde om geld, jij was gewoon jezelf. Niemand die daar iets aan kon veranderen. De kleur van je kleding zei op zich veel van de persoon die erin schuilging. Niet perse in de kleding, maar in het omhulsel dat men een lichaam noemt. De persoonlijkheid was datgene dat mij steeds deed aarzelen als ik langs deze plek liep. Telkens als ik je zag, begon ik te twijfelen of ik je mijn hulp aan moest bieden. Ook nu weer. Ik zag jouw bleke huid afsteken tegen de duisternis waardoor jij omhuld was. Net zoals altijd dwong ik mijzelf door te lopen, mij niet meer te bekommeren om de jongen die daar iedere dag in dezelfde houding stond. Toch was het deze keer anders. Ik was doorgelopen, zoals altijd, maar niet meteen. Ik had je eerst een paar minuten aangestaard, waarvan jij me enkele seconden recht in mijn ogen aangekeken had. Pas daarna was ik doorgelopen.
Ik was verward jouw blik deed me de rillingen over mijn rug lopen, zelfs nu nog. Ik liep nog steeds, hoewel het langzamer ging dan daarvoor. Met iedere stap die ik zette, verwijderde ik me verder van jou. Iedere stap liet me nadenken over jouw gestalte en ik besloot terug te gaan. Ik keerde om en liep tegen de stroom van de mensen in terug naar het steegje dat mij zo bekend voorkwam. Mensen schreeuwden dingen naar me, keken mij verwijtend aan en duwden me opzij. Het drong allemaal niet tot mij door. Ik begon te rennen en stopte pas toen ik je zag staan, nog steeds in diezelfde houding. Ik haalde diep adem en liep toen zelf ook de duisternis in, alleen hij was er niet meer. Hoe verder ik liep, hoe lichter het werd. Je was verder weg dan ik verwacht had, maar uiteindelijk stond ik toch voor je. Nog steeds ontweken jouw ogen de mijne. Ze verkenden heel mijn lichaam, maar je vermeed mijn ogen. Ik stond nu wel voor je, maar wat deed ik hier? Ik wilde jou mijn hulp aanbieden, tenminste dat was mijn bedoeling geweest. Ik wist echter niet hoe ik dat op jou over kon brengen.
Terwijl ik me bedacht hoe ik dat het beste kon doen, keek jij me aan. Een fractie van een seconde, lang genoeg voor mij om te beseffen dat ik de goede keuze gemaakt had. Ik zei je gedag en wachtte gespannen op een reactie. Ik wist niet wat ik kon verwachten. De reactie die ik kreeg, had ik in ieder geval niet verwacht. Je omhelsde mij en zei me dat ik je moest vergeten. Je had mij iedere dag zien kijken, mijn bedoelingen doorzien en mijn twijfel gemerkt. Ik snapte niet waarom je nu dan zei dat ik naar huis moest gaan en moest gaan slapen. Jou vergeten, ik wist dat ik dat niet zou kunnen. Ik wilde je helpen uit de duisternis waar je nu in leefde. Ik wist zeker dat hij terug zou keren zodra ik uit de steeg zou stappen.
Je deed me aan iemand denken. Je leek erg veel op een goede vriend van mij, misschien dat ik je daarom wel mijn hulp aan wilde bieden. Echter, jij stond mijn hulp niet toe, evenals hij dat toen niet toegestaan had. Ik vroeg je naar jouw naam om maar iets te zeggen, deze was echter onbelangrijk volgens jou. Ik moest je geen labeltje geven en een naam had je niet nodig.
Met zachte dwang duwde jij me het steegje uit en de duisternis sloot zich achter ons. Jouw handen voelden koud aan, zelfs door mijn jas heen. Al mijn goede hoop was verloren toen ik doorkreeg dat jij me niet vertrouwde. Je leek zoveel op hem, zou hij me ook niet vertrouwd hebben? Ik draaide mij om en duwde een kus op jouw zachte lippen. Hierna verdween je voorgoed in de alles omhullende duisternis. Ik voelde jouw warmte nog steeds op mijn lippen. De warmte van een strijder. Jouw warmte en die van hem, Ambrosius.
Commentaar is gewenst.
|