|
OVER EEN STRANDJE BIJ EEN MEER.
Avec loopt langzaam door zand. Dat doet hij vaker. Mul, zacht strandzand, maar hij is niet op het strand. Hij loopt om het France-meer heen. Dat is zijn eigen zeetje. Avec kijkt over het grote, heldere meer, dat glinstert in de zomerzon. Treurwilgen buigen zich sierlijk voorover om met hun takken het warme water te beroeren. De treurige maar prachtige bomen zuchten diep en droevig. Het water glinstert. De bomen vinden het water mooi, dat kun je horen. Avec loopt op blote voeten. Dat is niets bijzonders, dat doet hij altijd. Schoenen zijn niet nodig, alleen in de winter en de herfst. Avec loopt hier om na te denken. Hij denkt na over leven en over hemzelf en of hij eigenlijk niet erg eenzaam is. Hij is niet eenzaam, nooit geweest ook. Hij had geen vrienden, maar hij had zijn schaduw en zijn spiegelbeeld. Die zijn altijd aardig tegen hem geweest, ze zijn met hem mee gegroeid, ze waren altijd bij hem. Hij had zijn gedachten, die waren het altijd met hem eens. Nee, Avec is nooit eenzaam. Een ander mens zou misschien leuk zijn, maar ook moeilijk, wennen. Soms zwemmen er mensen in het meer. Ze picknicken op het strandje. Ze ruimen netjes hun rommel op, ze hebben plezier, ze lachen en praten. Avec kijkt toe. Bij het meer is iedereen gelukkig. Van deze plek word je vrolijk, het is hier mooi.
Nu is er niemand. Jawel, Avec is er, met zijn schaduw en zijn gedachten. En als hij in het water kijkt, ook zijn spiegelbeeld. Maar er is nog iemand. Een meisje. Avec is veertien, het meisje is misschien iets jonger. “School,” zegt Avec tegen het meisje, “misschien moet je naar school.” het meisje schrikt niet. Ze kijkt naar Avec. “Ja,” zegt ze, “misschien wel. Maar dat doe ik niet. Want het is niet nodig. Ik ben daar nooit geweest.” Avec gaat naast het meisje zitten. “Ik ook niet. Ik ben Avec, en jij? Wat doe je hier?”
“Ik kijk, ik zit, ik denk, ik dicht, ik heb gezwommen, ik ben hier... maar eigenlijk ben ik ergens anders.”
“Ja, dat denk ik ook altijd als ik hier ben. Ik ben veertien, en jij?”
“Ik ben ook veertien. Ik ben klein. Wie ben ik? Nee, hoe heet ik?”
“Ik weet het niet.”
Het meisje zucht. Ze zucht net als de bomen. De treurwilgen zuchten terug. Het meisje is verdrietig. Ze is een boom. Een treurwilg. Nee: een vos, of een kat, of een zwaan. Ze is bijzonder. Ze is als Avec.
“Avec is Frans.” zegt Avec. “Ik heet zo, het betekend: ‘met’. Jij zucht. Hou je van Frans?” het meisje knikt. “Dan noem ik je Zut. Dat klinkt als ‘zucht’ en het betekent: ‘verhip’ geloof ik.” Het meisje knikt weer. “Waar verdien je geld mee?” vraagt ze dan. “Geld? Ik heb geen geld nodig. Ach, ik eet uit mijn tuin, kaas en melk komt van mijn koe, en als ik geld nodig heb voor kleren, dan verkoop ik wel eens groenten. Ik maak ook wel eens ijsjes. Als het erg warm is. Dan koop ik limonadesiroop. Als ik daar geen geld voor heb dan gebruik ik appelmoes. Appels groeien hier veel, bramen ook.” Zut zegt niks. Avec ook niet. Dan loopt Avec naar het water. Het water is warm. Avecs voeten zijn koud. Dan zingt Avec ineens een liedje dat hij van zijn moeder heeft geleerd:
Mijn voeten zijn koud
het water is warm
mijn ma en mijn zusje
een troostende arm
Mijn hart is nog warm
het water is zacht
de sterren die schijnen
alleen in de nacht
Ik heb geen geld meer
gedachten is zat
de bomen die zuchten
zijn allemaal plat
Zut moet lachen. “Bomen zijn toch niet plat?” Het is een vrolijk liedje. “Soms wel, dan is het net een schilderij. Een schilderij is plat.” Zegt Avec.
“Kun jij zuchtende bomen schilderen?”
“Ja,” zegt Avec, “soms wel. Het is maar één keer mooi gelukt. Wil je dat zien?"
"Ja. Maar ik wil niet naar binnen." Avec loopt naar zijn huis. Dat huis kun je niet zien. Er is alleen een deur. Avec loopt door die deur en dan is hij weg. Hij heeft dat huis zelf gemaakt. Dan is hij niet buiten, maar ook niet binnen. Avec houdt niet zo van binnen.
De deur beweegt. Als de deur open is, dan zie je een stukje van het huis. Avec komt naar buiten, met een schildersezel en verfspullen. Er is een schilderij van zuchtende bomen, alle treurwilgen om de vijver, en bewegende lucht. Zut vindt het mooi. Ze heeft een jurk aan. Een lange jurk, tot haar enkels. Ze loopt het water in en gaat zitten. Het water golft over haar benen. Avec spant een doek. Hij pakt een dikke kwast en schildert de vijver, met alle kleuren die hij heeft. Dan neemt hij twee penselen en zet met dunne, maar zekere strepen Zut op het doek. Zo komt Avec aan zijn geld: straatschilderen. Hij kan met links en rechts tegelijk verven. Zut komt druipend het water uit. Avec glimlacht naar haar. Ze staan een hele tijd zwijgend tegenover elkaar. Dan pakt Avec een andere kwast en hij geeft Zut vleugels. "Vlieg je niet weg?" vraagt hij.
"Ik ga lopen. Maar ik kom wel terug." Avec knikt. "Je mag het hebben, maar het is niet droog," zegt hij en hij wijst naar het doek.
"Ik ook niet," grinnikt Zut. "Tot morgen dan maar."
"Ja, tot morgen."
"Is het volgende week droog? Want dan kom ik óók."
"Ja hoor. Dus eerst tot morgen en dan tot volgende week." Zut draait zich om en loopt weg. Langs de warme vijver met de treurwilgen eromheen, door het mulle zand, over het gras aan de overkant en dan de mist in. Avec zwaait. Dan loopt hij naar zijn deur en gaat naar binnen. Of naar buiten. Dat weet alleen Avec.
Sjakkie zit in het zand. Naast hem staat een grote kruik wijn. Sjakkie heeft een ooglap, er is niks met zijn oog, maar Sjakkie is een piraat. Hij heeft geen haak en ook geen houten been, want hij is geen kapitein. Hij zat in de mast. Sjakkie heeft een gouden zwaard, dat heeft hij van de kapitein gekregen. Want Sjakkie is ziek. Hij kan niet meer varen. Hij mompelt zachtjes voor zich uit. "Net een zeetje, rustig zeetje, geen zandbanken, kapitein... Geen haaien ook... Rustig zeetje vandaag, kapitein." Sjakkie kijkt om zich heen. Veel bomen staan hier. Sjakkie heeft zieke benen, maar hij staat op en hij klimt in één van de treurwilgen. "Lánd in ziiiiiiicht! Lánd in ziiiiicht!" galmt zijn stem over de vijver. "Kapiteín! Kapiteín! Mensen, enteren?" Een vrouw van ongeveer dertig en een kleuter kijken verschrikt omhoog. "Kom Annebel, de meneer zit hier."
"Nee, madam! Kom er gezellig bij! Mijn naam is Sjakkie, 'k was piraat, madam." Verbazend snel op die zieke benen klautert Sjakkie de boom uit. "Dag madam, dag kleine madam." Sjakkie glimlacht naar de kleuter.
"'k Ben gróót! Vijf al!" Het meisje steekt vier vingers op.
"Dag grote madam." Sjakkie schudt de hand van het meisje. "Heet u Annebel?"
"Ja. Mooie naam, hè? Mammeke en ik gaan namelijk zwemmen. Want mammeke heeft het te warm. Namelijk."
"Kom nu maar, Annebel. Ik heb haar net uitgelegd wat 'namelijk' betekent en nu gebruikt ze het voortdurend. Dag meneer." De dame loopt weg. Annebel draait zich nog even om en zwaait naar Sjakkie. "Is dat een echte piraat, mammeke?" hoort hij haar nog vragen. Het antwoord hoort hij niet. "Dag Grote madam en Mammeke-madam! Ik zal jullie niet énteruuuuh!" Sjakkie zwaait naar de madammen. De moeder gaat wat harder lopen en trekt Annebel mee. Sjakkie trekt zijn versleten sandalen uit en wandelt het warme water in. Hij kijkt verbaasd naar zijn voeten. "Wárm zeetje vandaag. Hela! Mijn oog zou mij nooit bedriegen! Een schilder op het eiland. Ik ga poolshoogte nemen, kapiteín." Sjakkie zwemt onmogelijk vlug naar de overkant. "Heila! Heila, schildersmaat! Wat maken de kwasten?" Sjakkie komt druipend het water uit. Avec kijkt op van zijn schilderij. Het is een schip op een woeste zee. Het is een heel donker schilderij, met veel groen en blauw. "Heila, schildersmaat! Dat is kunst! In welk museum komt dat? Haaaa... Ze lijkt op 'Natalia Nederland' van mijn kapitein. 'k Was piraat." Avec lacht. "Dat had ik al gehoord. Je hebt een stem als een misthoorn. Jij zat zeker in het kraaiennest?"
"Natuurlijk, schildersmaat. Verbazend. 't Is kunst!" Sjakkie wijst op het schilderij. "Wilt u het hebben?" Avec zet met vlugge strepen 'Natalia Nederland' op de boeg van het schip. Met twee kwasten teglijk zet hij Sjakkie bovenin de mast. Avec weet precies hoe dat eruitziet, want Sjakkie zat juist bovenin de grootste treurwilg. Sjakkie gloeit van trots. "Dat is ik! Ik in de mast! Wat mooi."
"Ze is van u, zodra ze droog is."
"Wanneer is ze droog?"
"Dat ligt aan haar."
"Mooi." De ex-piraat gromt goedkeurend. Avec kijkt hem peinzend aan. "Waar woon jij? Je bent nu toch geen piraat meer?"
"Nee, schildersmaat, ik woonde op mijn schip. Nu woon ik niet meer."
"Woon maar bij mij dan. Zie je die deur? Maak hem eens open. Als hij op slot zit, dan mag je er nooit binnen." Sjakkie duwt de deur moeiteloos open. Avec loopt mee naar buiten-binnen. Ze lopen door de brede zalen en langs kleine kamertjes. Helemaal achterin het huis is een raam. Het raam kijkt uit over de zee. Er is geen bed, alleen een matras. In het kussen zitten meeuwenveren. Sjakkie gaat op het matras zitten. "Hier woon ik. Hier woon ik goed, net mijn hut op 'Natalia Nederland!'" Sjakkie valt op het matras in slaap. Hij zal wel moe zijn van het zwemmen. Avec denkt dat zijn pirate-pa de weg wel weet in het huis. Hij hoeft gewoon maar de zee te volgen.
Avec volgt de maan en de kwasten. Zo komt hij bij de deur. Het hele huis hangt vol schilderijen. Zo weet hij altijd de weg naar de deur. De kamers veranderen soms van plaats, maar door zijn schilderijen weet hij steeds de weg. De deur is open voor Avec. Altijd. Zut staat in het water, ze heeft een piamapak aan en twee staarten in. Avec gaat naast haar staan. "Kom je voor het schilderij?"
"Nee, voor jou. Wil je mijn broer zijn? Ik heb de koe meegenomen." de koe staat een eindje verder in het water. Avec knikt. "Ik zal de koe wel halen." Avec en Zut lopen naar binnen. Zut doet de deur open. Ze raakt alleen maar het handvat even aan. Achter de deur is ook een stal. De koe kan de stal heel snel vinden.
Avec en Zut gaan naar Sjakkie. Sjakkie is in de brede vensterbank geklommen en heeft van zijn handen een kijker gemaakt. "Het stormt!" roept hij naar Avec en Zut. "Voelen jullie het schip over de golven beuken? Hahahaaaa! Hou je vast!" De kamer schudt en schommelt. De regen waait door het raam naar binnen. Zut grijpt een touw en Avec duikt in een kastje. Sjakkie zit in het raam en brult zeemanskreten. Dan zingt hij een lied:
"Kijk het stormen
kijk de zee
roep de kapitein
Gaan we roven
lekker stropen
mee met magere Hein
Heintje-vaar, Heintje-vaar
sneller dan de adelaar
Weg van land, weg van land
met 'Natalia Nederland'
Kijk het stormen
kijk de zee
roep nu de piraat
gaan we roven
lekker stropen
totdat het schip vergaat
Heintje-vaar, Heintje-vaar
sneller dan de adelaar
Weg van land, weg van land
met 'Natalia Nederland'
Heila, schildersmaat! Kom maar uit je hokkie, enne... madammeke, u kunt uw touw loslaten. Het is rustig. Rustig zeetje vandaag." Zut laat het touw los. "Ik heet Zut, meneer. En dat is me broer: Avec."
"Maar ik noem u: Bellette. En dát is me schildersmaat. U bent me Snoezepoes." Ze klimmen met drie tegelijk door het raam naar buiten. De zee is nu weer gewoon een vijver en zodra ze buiten zijn, verdwijnt het raam. Vlak ernaast staat de deur. Ze lopen hand in hand, Sjakkie in het midden. Zut en Avec gaan naast elkaar in het gras zitten. Sjakkie klimt in een treurwilg, haalt een touw uit zijn zak en knoopt een schommel in elkaar. Hij hangt hem in de boom. Zodra Sjakkie weer op de grond staat, ziet hij Annebel. Ze heeft een zwempak aan. "Hee madam!" Sjakkie loopt naar Annebel. "Mammeke zit daar, aan de overkant, 'k ben hélemaal hierheen gezwommen. Goed, hè, van mij?"
"Van daar naar hier? Geweldig! Wil je schommelen?" Annebel gaat op de schommel zitten en Sjakkie duwt. Annebel gilt van pret. Haar moeder ligt midden in de vijver in de zon op een enorm luchtbed. Als ze Annebel hoort gillen, kiepert ze van schrik zó van haar luchtbed af. Overdreven proestend komt ze weer boven sputteren. Ze gaat meteen weer onder. Wanhopig grijpt ze naar haar luchtbed, maar dat is glad en glijdt weg. Sjakkie heeft arendsogen en springt meteen het water in. Hij zwemt met krachtige slagen naar Annebels moeder. Hij redt haar uit het water. Zodra ze op het droge staan omhelst de vrouw Sjakkie. "Oh, mijn held!" roept ze hartstochtelijk. "U hebt mijn leven gered! Ik kan helemaal niet zwemmen, ziet u. Oh... Ik heet trouwens Merith. En u heet... Sjakkie, nietwaar?"
"Grihihihi," grinnikt de ex-piraat. "Ik heb een madam. Grihihi! Meeeeeerith... Mooie naam, madam, mooie naam. Getrouwd, zeker?" Merith schudt haar hoofd. "Mijn vriend heeft me met Annebel laten zitten." Sjakkie kijkt peinzend naar Merith. Ze is nog niet zo vreselijk oud, ongeveer dertig. Hijzelf is vijfendertig. "Wel, ik denk dat Schildersmaat en Bellette een moeder nodig hebben... Een vader hebben ze al. Zeg, wat denken jullie van een klein zusje?"
"Jaaaaaa!" Annebel rent naar Avec en Zut. Zut tilt haar op. Merith bloost verlegen, dit is een wat vreemde manier van een huwelijksaanzoek. Ze kijkt naar de vijver. "Het is hier wel prachtig. Sjakkie... Doe je ooglap eens af." Sjakkie doet meteen wat hem gevraagd wordt. Hij heeft blauwe ogen en zwart haar. Hij is en echte piraat, zonder baard. Merith kijkt naar Avec en Zut. Zut lijkt erg op Annebel. Avec lijkt erg op Sjakkie. Merith geeft Sjakkie een hand. Ook zij krijgt de deur moeiteloos open.
Sjakkie is ziek. Hij ligt al weken in bed, er is geen dokter te bereiken. Merith en Annebel zijn altijd bij hem. Avec en Zut brengen al het buiten mee wat naar binnen kan. Sjakkie houdt niet van binnen. Merith en Annebel zorgen goed voor hem. Op een donderdag, als het onweert, komen Avec en Zut binnen met het doek voor Sjakkie. Het is groter geworden, maar het is hetzelfde doek. Het is zo stevig als een deur. Sjakkie kijkt naar zijn schip. Merith pakt zijn hand vast. Annebel geeft hem een kusje. Sjakkie doet zijn ogen dicht. Zut en Avec leggen het schilderij neer. Sjakkie begint te fluisteren:
"Oh mijn lieve Merith
jij was mijn 'Natalia Nederland'
lieve kleine Annebel
jij was het zonnetje op het strand
Schildersmaat en Snoezepoes
jullie maakten dat
ik nog een beetje leven kon
en mooie dagen had
Nu kom ik nooit meer terug
ik zal voor altijd varen
maar ik laat iets van mij achter
het kind dat Merith zal baren."
Sjakkie stopt met praten en tegelijkertijd met ademen. Merith legt een hand op haar buik. Zut en Avec leggen Sjakkie op het schilderij van 'Natalia Nederland.' Er is geen raam meer, alleen maar een gat. Ze dragen Sjakkie door dat gat naar buiten. Zut heeft een grote piratenvlag om hem heen gewikkeld. Zut en Avec leggen het schilderij in het vijver. De vijver is weer een zee. Sjakkie verdwijnt met 'Natalia Nederland' in de mist. Het stormt. Merith en Annebel huilen. Zut en Avec hebben hum armen om elkaar heen geslagen. Avec kijkt naar de mist. Hij is nooit alleen geweest. Verdrietig ook niet. Hij heeft Sjakkie geholpen, voordat hij doodging heeft hij Sjakkie een aantal mooie maanden gegeven en Sjakkie is klaar met leven. Merith en Annebel waren familie, ze zijn verdrietig.
Niemand mag in Merith's kamer komen, alleen Zut. Zij helpt bij de geboorte van Sjakkies zoon. Merith houdt vol, Zut houdt vol. Het is een jongen. Annebel en Avec mogen binnenkomen. Het jongetje heeft al haartjes, pikzwart. Hij heeft ook felblauwe ogen, maar één oog kan niet open. Daar komt later een ooglap voor. "Hij heet Madaat." Merith lacht. "Van 'madam' en 'maat'" Ze mogen om de beurt het kindje vasthouden. Avec als laatste. Als het kleine jongetje hem aankijkt, denkt Avec: Sjakkie had gelijk... Hij laat iets van hem achter. Hoewel zijn kamer weg is, is hier een leven waarvoor hij heeft plaatsgemaakt.
Avec voelt het handje van Madaat en kan alle botjes tellen. Voor het eerst in zijn leven loopt er een traan over zijn wang. Eén traan voor Sjakkie, als Avec weer voor zich ziet hoe Sjakkie met zijn 'Natalia Nederland' in de mist verdween.
__________________
OE MOEME NOEMOE!!!!!!!!!
|