Nieuwsgierig kijk ik door het kiertje van de slaapkamerdeur van mijn ouders. Het is niets nieuws, ze maken wel vaker ruzie, maar vanavond is het anders dan normaal. Mijn moeder schreeuwt niet, maar huilt, mijn vader scheldt niet, maar verontschuldigt zich.
Mijn ogen rollen van links naar rechts; mijn moeder ligt op bed, tegenwoordig sneller moe dan vroeger, mijn vader staat links van het bed, zijn spiegelbeeld tussen de twee immense deuren van de mahoniehouten kledingkast.
Zijn gezicht geeft een vertekend beeld; zijn blik ketst tegen haar ziel, maar in zijn woorden weerklinken droefenis en berouw. De hare zijn verhult achter haar rimpelige handen en ze smeekt hem om vergiffenis, vanuit haar hart, met haar gehele lichaam.
Dan laat mijn vader zijn eerder opgeheven handen zakken en doet de benodigde stappen, om dichter bij zijn vrouw te komen. Hij buigt voorover, brengt zijn handen naar haar hals en naar mijn vermoeden kust hij haar.
‘Denk aan de kinderen,’ fluistert ze met benepen stem, haast onverstaanbaar. Mijn moeders spieren spannen zich, haar handen klemmen om het rozendekbed, wat daardoor strak om haar magere lichaam trekt. Ik hoor haar kreunen, ze smeekt hem nog steeds om vergeving.
Hij begint te huilen, zijn lichaam schokt en ik zie hem op zijn benen trillen. Hij werpt een blik in de spiegel; zijn ogen kruisen de mijne.
Verschrikt stap ik uit het licht. Dan recht hij zijn rug, stapt opzij en loopt om het bed heen.
Het scherpe licht valt op mijn moeders bewegingloze lichaam, haar bleke, verslagen gezicht, haar ogen en mond open, alsof ze me aankijkt en nog iets tegen me wil zeggen.
Mijn vader reikt met zijn hand naar het nachtkastje aan zijn kant van het bed, de kant die het verst van de slaapkamerdeur verwijderd is. Zijn rug weerspiegelt, zijn ogen strak op mij gericht, terwijl hij zijn hand uit het laatje haalt en het voorwerp naar zijn hoofd brengt.
En dan de knal;
__________________
Schrijven is georganiseerde spontaniteit!
|