|
Dit is een huis met tien kamers. Het is een groot, oud huis, drie verdiepingen en een vliering, met de keuken in het midden op de eerste verdieping (de begane grond): een grote, ouderwetse keuken met een open haard en een kolenfornuis. Grote ramen die uitkijken op de achtertuin.
Aan de achterkant is de woonkamer, en aan de voorkant de eetkamer met een doorgeefluikje naar de keuken. Er is ook een slaapkamer aan de voorkant. Alle kamers hebben ramen, behalve de woonkamer die alleen grote glazen openslaande deuren heeft naar het terras en de tuin. De ramen van de eetkamer en de slaapkamer zien uit op de straat. Dat is de eerste verdieping - o nee, er is ook nog een vestibule. Die is tussen de twee voorkamers en heeft deuren naar alle kamers, ook naar de keuken.
De tweede verdieping. Die heeft drie slaapkamers, twee aan de voorkant, en aan de achterkant de derde tussen een badkamer en een wc’tje. Tussen de twee kamerrijen is een smalle gang met een trap aan ieder eind. De ene leidt naar de vestibule, de andere naar de derde verdieping.
Daar zijn twee slaapkamers, aan de achterkant. Aan de voorkant nog een badkamer, met balkon, en een wc. De slaapkamers hebben allebei een balkonnetje.
Dan de bovenste verdieping: de vliering, een grote ruimte recht onder het dak, met schuine wanden en bovenin hanebalken. Achterin is een deel met schotten afgezet en in die schotten is een opening, waarvoor een gordijn.
Dat is het hele huis. Het staat precies in het midden van een straat, met twee net zulke huizen aan weerskanten. In die twee huizen zijn kantoren gemaakt. Ze leven niet.
Dit huis wel.
Er wonen een heleboel mensen in het huis. Soms wat meer, een andere keer wat minder. Maar op het moment zijn alle kamers bewoond, van de slaapkamer naast de vestibule tot aan het hokje op de vliering.
We beginnen beneden, in de kleine slaapkamer op de begane grond. Daar slaapt mevrouw Winkler. Zij is tweeënvijftig jaar oud en via erfenis eigenaresse van het pand. Ze heeft geen man en geen kinderen, maar wel geld. Ze is eenzaam geweest, en zo kwam ze op het idee haar overtollige kamers te verhuren aan kamerzoekenden.
De eerste die aan haar deur kwam was meneer Raaymakers. Hij is al weer twee jaar weg, want hij is getrouwd, maar hij heeft vier jaar op de derde verdieping geslapen in de kamer met de groene gordijnen. Laatst kwam hij bij mevrouw Winkler op bezoek en vertelde, dat hij in de woonkamer precies zulke groene gordijnen heeft gehangen.
Vervolgens kwam Frieda, een eerstejaars studente die op de wachtlijst van de SSH stond. Ze kwam maar voor een tijdje, zei ze. Totdat de SSH een kamer voor haar had. Ze is gebleven tot na het einde van haar studie. Haar inschrijving bij de SSH heeft ze na twee weken opgezegd.
Misschien omdat toen Victor in het huis kwam wonen, ook een student. Frieda was erg gecharmeerd van Victor. Wederzijds was het niet, maar ze zijn toch goede vrienden geworden. Ze wonen nu allebei in de buurt, Victor bij zijn vriendin en Frieda in haar eigen kleine koophuisje. Allebei komen ze, net als meneer Raaymakers, nog geregeld op bezoek.
Maar nu naar de huidige bewoners van het huis. Het zijn er zes; vier ervan zijn studenten, drie meisjes en een jongen. Lydia, Josefien, Jessika en Jelte. Allevier eerstejaars en studerende op dezelfde faculteit. Ze zijn de beste vrienden en noemen elkaar bij zelfverzonnen bijnamen.
Dan is er nog een schilder, Hans Klaassen, dertig jaar oud en zo arm als een kerkrat. Hij is een oude bekende van mevrouw Winkler en ze heeft een zwak voor hem. Hij woont bij haar als haar logé, en bij wijze van huur heeft hij haar portret geschilderd. Het hangt boven de open haard in de keuken. Dat is bovendien goede reclame voor hem, bij mevrouw Winkler komt jan-en-alleman over de vloer en de meesten vragen haar wie toch dat voortreffelijke portret heeft geschilderd. Mevrouw Winkler verwijst de mensen dan door naar Hans Klaassen, die op de vliering bivakkeert en daar een atelier heeft geïmproviseerd. Sinds hij hier woont heeft hij al vijf opdrachten gehad.
De zesde bewoner is mevrouw Jantine Verhoeven. Niemand weet wie ze is of waar ze vandaan komt, ze vertelt nooit iets over haar leven. Maar erg aardig is ze wel en erg mooi bovendien. Ze slaapt in de achterkamer op de tweede verdieping.
Jessika en Jelte slapen op dezelfde verdieping. Boven hen slapen Josefien en Lydia.
Hans Klaassen slaapt in het hokje op de vliering.
Ze eten ’s avonds met zijn allen in de keuken. De eetkamer is te klein. Mevrouw Winkler heeft hem aan de studenten gegeven om er hun woonkamer van te maken. Zelf zit ze overdag in de grote woonkamer achter, te praten met mevrouw Jantine. Soms komt zelfs Hans beneden. En dan zijn er nog alle gasten van mevrouw Winkler, zoals Sabientje Mijer van de overkant, een grappig meisje van acht jaar dat op mooie zondagmiddagen aanbelt en vraagt of ze in de tuin mag spelen. Ze zijn allemaal dol op haar, de studenten en de schilder en de deftige mevrouw, en Tante Miep zoals mevrouw Winkler zich door het meisje laat noemen.
Sabientje heeft ook de naam van het huis bedacht: het Huis met Bewoners. Zo’n prachtig woord vond ze dat, bewoners, het enige juiste woord voor mensen die bij elkaar in een huis wonen zonder familie te zijn. Zo spannend: allemaal grote mensen, twéé vrouwen en maar één man, stel je voor, en vier kinderen die eigenlijk niet echt kinderen zijn - ze zijn zo groot! - maar toch ook weer wel, en dat woont daar allemaal maar bij mekaar alsof het heel gewoon is dat hier geen pappie en mammie zijn met kindertjes, zoals het hoort. Het is heel gek allemaal, maar ook heel leuk en zo sprak ze voortaan over het huis als het Huis met de Bewoners.
Dat zijzelf en haar ouders en haar kleine zusje van twee ook bewoners zijn, van hun eigen huis, en dat iedereen die in een huis woont een bewoner is, dat vertelt niemand haar. Het is veel te aardig zo.
__________________
Eat jazz, drink sunshine, listen to honey, talk to tea
|