Een nieuwe dag. Ik weiger mijn ogen te openen. Op de tast douche ik, droog ik me af en vind ik mijn kleren. Waarom zou ik mijn ogen open doen, denk ik sarcastisch. Wat heb ik aan licht als ik niet zie waar het vandaan komt, wat heb ik aan vlekken die ooit dingen geweest zijn. Dan liever alles zwart.
Ik kam mijn lange haar en bind het op gevoel in een recht staartje. Ik open mijn ogen en een kleine traan valt langs mijn wang op de grond. Ik ga de hal in en trek mijn jas aan. Hij voelt heerlijk zacht en warm. Dit is de derde keer dat ik deze maand naar buiten durf te gaan. En dan bedoel ik niet de tuin, maar de straat op, daar waar mensen schijnen te zijn.
Ik stop voor de autoweg. Mijn zonnebril zit irritant strak. Maar als ik hun ogen niet kan zien, waarom zouden ze de mijne dan wel mogen zien. Ik gebied de hijgende witte vlek naast me te gaan zitten. Het is mijn hond.
Als ik geen auto meer hoor, steek ik over. Ik struikel bijna over de stoeprand aan de overkant en hoor iemand lachen. Maar ik weiger met zo'n wit-rood gestreepte stok te gaan lopen. Die hond kan nog net. Hij sleurt me een blokje om en ik ruik de bloesem van de boom waar hij even stil blijft staan. De lentezon schijnt op mijn huid en ik voel het tintelen in mijn porieen.
De hond stopt braaf bij mijn bankje. Het bankje staat, zoals ik nog weet, aan de rand van het pad en geeft een prachtig uitzicht over het water. Ik ga zitten en tegelijkertijd hoor ik mijn naam. Een jonge mannenstem. Ik kijk in de richting van het geluid en zie iets bewegen. Hij staat naast het bankje.
Ik stel de stomste vraag die ik maar kan stellen. "Wie ben je?" "Hahaha, wou je zeggen dat je me niet meer herkende?" Het is Freek, ik herken zijn stem. "Ik heb mijn lenzen niet in, maar ik herken je nu wel hoor", probeer ik geforceerd glimlachend. "Alles goed?", vraagt hij. "Ja hoor", lieg ik overtuigend, "met jou?" "Ja prima. Sinds wanneer heb jij eigenlijk een hond?" "Oh al een tijdje hoor." "Maar ik moet nu verder, moet werken. Ik zie je." Ik glimlach en hoor hem doorlopen.
Freek leerde ik kennen in de tijd dat ik kon zien. Ik was toen heel open, heel nieuwsgierig en sociaal. Hij en ik waren af en toe best close, ik was hem als een vriend gaan zien. Tot ik alle contacten een paar maanden geleden liet verwateren. Ik had Freek gemist, maar ik ben nu eenmaal niet meer wat ik was.
Toen ik klein was zag ik amper. En het werd steeds slechter. Toen ik 13 was zat ik op een speciale school en was depressief. Ik wilde kunnen doen wat andere 13 jarigen deden: onbezorgd zijn. Ik wilde me opmaken, me mooi maken, jongens kijken, dansen zonder ergens tegenop te lopen. En toen kwam de operatie. Klauwen met geld had het gekost, maar toen ik mijn ogen open deed heb ik drie dagen niet gepraat van verbazing. Zo zag de wereld er dus uit. Ik zag contouren, ogen, ik kon zien wat ik deed en het deed haast pijn aan mijn ogen. De zuster die me eten bracht bekeek ik zo lang dat ze bloosde. Ik leerde om te gaan met mijn nieuwe zicht en genoot van elke seconde. Thuis stond ik uren voor het raam omdat ik de velgen van het huis aan de overkant kon zien. Nu sta ik nooit meer voor het raam te kijken. Ik kijk niet meer.
Ik werd ouder, ging uit, ontmoette mensen. Soms wat verlegen, contact is eng als je altijd anders geweest bent. Ik maakte vrienden die niet wisten dat ik vroeger bijna blind was geweest. Vrienden als Freek. Een klein blind vogeltje werd een prachtige zwaan. Ik genoot met volle teugen. Ik ging naar de bioscoop, keek in de ogen van mooie jongens. Ik was zo gelukkig, dat ik het niet wilde weten toen het gebeurde...
Maar het gebeurde, mijn ogen gingen in recordtijd achteruit. Ik wilde het niet merken, ik zag nog genoeg om contacten te hebben, om dingen te herkennen. Mijn gehoor en gevoel verscherpten zich automatisch. Ik weigerde het op te geven. Tot ik met Freek in de spin ging op de kermis. Een paar maanden geleden was dat. Toen we bovenaan stil stonden zei hij 'we kunnen nu de hele stad zien!'. Maar ik kwam niet verder dan de huizen aan de overkant. Ik huilde, en zei maar dat ik me niet lekker voelde. Een week later zat ik bij de huisarts, die me vertelde dat ik weer blind zou worden. Een bril zou niet helpen, een nieuwe operatie was uitgesloten. Mijn ijselijke gil moet in alle huizen in mijn stad te horen zijn geweest.
En hier zit ik dan. Langzaam heb ik de contacten laten doodbloeden, en ik ben weer dat blinde, kleine bange vogeltje van vroeger. Of ik dankbaar moet zijn dat ik heb mogen proeven van het leven van de zienden, weet ik niet.
Iets likt over mijn vingers. Het is mijn hond. Hij ziet niet, dat ik hem niet zie. Hij lacht niet, als ik struikel. Hij komt naast me liggen als ik huil. En ik besluit hem nu, na drie maanden, maar eens een naam te geven. Ik noem hem Hoop.
Cat
[Dit bericht is aangepast door Darkcat (29-07-2001).]
|