Oud 04-11-2005, 17:01
IlbertRood
IlbertRood is offline
Hoi,
Alweer een paar jaar geleden dat ik regelmatig op deze website te vinden was met posts. Een tijdje ben ik uit de running geweest maar nu eindelijk weer bezig met schrijven. Als eerste af: een kort verhaal (6pagina's) dat zich afspeelt in het zogenaamde Dwereld. Gooi er maar eens wat meningen overheen als jullie willen.
Dankjullie alvast,
Maarten

Rode Dwereld



Door:

Maarten M. Hoekstra


“Ilbert Gnoom, Rood Gnoom, kortom Ilbert Rood Gnoom of Ilbert Rood. Waar kan ik je mee helpen?”
“Hoge heer Harold Woedelram Gnoom. Eerste en hoogste Gnoom van...”
“ Laat dat allemaal maar zitten.” Onderbreekt Heer Harold hem. “Zeg me maar wat je op je lever hebt.”
Ilbert komt overeind van zijn knieën en trekt een eenvoudig, houten stoeltje naar zich toe. Hij gaat zitten en laat vervolgens een beleefd kuchje horen.
“ Nou, heer Harold Woedelram Gnoom.”
“Heer Harold.”
“Ja, heer Harold...eh Gnoom.”
Ilbert verschuift ongemakkelijk zijn gewicht. De wat dikke hoogste gnoom van Trodhem kijkt hem vanachter zijn bureau, afwachtend aan.
“Weet u nog, heer Harold, hoe mijn vader, Wedelgeert aan een Vergnomings toverspreuk werkte?”
Heer Harold schiet voorover. Zijn ogen beginnen te schitteren. Ilbert praatte over een toverspreuk die iedere niet-gnoom op Dwereld tot gnoom zou maken.
“Is het jou gelukt?” Vraagt heer Harold verbaasd.
“Nou, ja en nee eigenlijk.”
Heer Harold denkt even na. “Wat bedoel je daarmee?”
“Het is niet helemaal gelukt.”
“Maar wel een beetje?”
“Zoiets ja.”
Heer Harold kijkt Ilbert afwachtend aan, tot hij na een kleine minuut stilte besluit een vraag te stellen.
“En ga je me nog vertellen wat je daar mee bedoelt?”
Ilbert wijst met zijn hoofd naar een raam aan de straatkant van de zaal, links van waar hij zit. Heer Harold ziet een gordijn hangen met bloemenmotief. Hij haalt zijn borstelige wenkbrauwen op.
Ilbert maakt een gebaar met zijn handen om te laten weten dat de gordijnen geopend moeten worden. Heer Harold gebaart naar een gnoom vlakbij het raam, waarop deze soldaat de gordijnen opent.
De gnoom schrikt, heer Harold schrikt. Alle gnomen in de zaal schrikken. Ilbert Rood kijkt beschaamd naar de vloer. Alle gnomen op straat kijken verbaasd en geschrokken om zich heen. Buiten is Dwereld Rood.


“Het duurt maar een uur of tien, misschien elf... maar veel meer zal het echt niet zijn... denk ik.” Ilbert ligt op de grond. Om hem heen staat een kring van gnomen. Heer Harold buigt zich voorover.
“ELK mens, ELKE elf en ELKE dwerg op Dwereld is nu een kopie van jou?!”
“Dat denk ik wel ja, maar dat hoeft niet zo erg te zijn...”
“Duizenden Ilberts op straat en jij zegt dat het niet zo erg hoeft te zijn?!” Heer Harold begint rood aan te lopen.
“Nou, ik, wij..eh zij zijn niks slechts van plan... denk ik.”
“Iedereen is jou!” Gilt heer Harold in het gezicht van Ilbert.
“Niet helemaal eigenlijk.”
Heer Harold wil verder gaan met gillen maar blijft even met open mond boven Ilbert hangen. Hij hapt even naar adem en schraapt zijn keel.
“Hoe bedoel je dat?”
“Iedereen is gewoon zichzelf geloof ik... ze hebben alleen mijn uiterlijk.”
Heer Harold en wat andere gnomen kijken naar buiten waar er chaos heerst. Sommige Ilberts rennen gillend rond of kijken nog verbaasd om zich heen. Ilberts die ooit een Halfreus waren geweest houden angstvallig hun veel te ruime kleding vast. Andere Ilberts, waarschijnlijk halflingen of kwartlingen en dus kleiner dan gnomen, beklimmen de fontein en andere dingen waar zij eerder niet bij konden.
“En hoe moet dat alles beter maken?” Vraagt Heer Harold tussen zijn tanden door, terwijl hij langzaam zijn hoofd bijdraait.
Ilbert komt wat overeind en plaats zijn handen achter zich op de grond.
“Ik zeg niet dat het alles beter maakt, ik zei dat het niet zo erg hoeft te zijn.”

Er klinkt gestommel en de buitendeur wordt opengesmeten. Een delegatie Ilberts komt binnenlopen.
“Harold! Wat hebben jullie gnomen gedaan?!” Buldert de Ilbert die voorop loopt met dezelfde stem als Ilbert Rood.
Terwijl Ilbert, de echte Ilbert, zich afvraagt of hij zelf ook zo zou kunnen bulderen draait heer Harold zich om.
“Mag ik vragen... wie ik hier voor me heb?”
Van achter de Ilbert die zojuist gesproken heeft stapt een andere Ilbert naar voren.
“Heer Harold, voor u staat Otto Grootdelver. Dwergenkoning van de stadsstaat Trodhem. Aangezien de grond onder uw voeten, heer Harold, tot Trodhem behoort, verzoek ik u te buigen voor uw koning.”
Heer Harold bekijkt de Ilbert die voor de groep andere Ilberts staat wat beter. Hij draagt een erg wijd donkerrood pak dat met een paar stukken touw strak genoeg om hem heen is geknoopt om niet van hem af te vallen. Om zijn schouders draagt hij een paarse mantel die tot een meter achter hem over de grond sleept.
“Ja, het zou kunnen...” Zegt heer Harold. Hij maakt een kleine buiging. De gnomen achter hem gaan door de knieën. Ook Ilbert kruipt overeind en gaat door de knieën.
“...maar zeker weten doe ik dat natuurlijk niet. Jullie zouden net zo goed een stel dieven kunnen zijn.” Er verschijnt een grijns op het gezicht van heer Harold. Hij knipt in zijn vingers en wijst naar het groepje Ilberts voor hem.
“Willen jullie deze heren even in de boeien slaan?” Heer Harold kijkt koning Otto Grootdelver aan. “Ik geloof dat zij zich voor willen doen als een koninklijk gezelschap.”
De gnomen achter hem en op andere plekken in het zaaltje kijken even twijfelachtig om zich heen maar lopen daarna snel op de Ilberts af.
De gnomen slaan de Ilberts in de boeien en brengen het groepje naar de kelders onder de grote zaal. Alleen heer Harold en Ilbert blijven over.
Heer Harold wacht tot het gescheld van de Ilberts, waarschijnlijk allemaal dwergen, voorbij is, voordat hij zich op Ilbert richt.
“Als jij nou eens naar huis gaat Ilbert, en terugkomt met de formule om iedereen Ilbert te laten zijn... ik bedenk me opeens dat je gelijk hebt, dit hoeft allemaal niet zo erg te zijn.”
De grijns van heer Harold gaat over in een schelle lach. Hij laat Ilbert achter en loopt de gnomen in de kelder achterna.
“En zeg me eens,” zegt heer Harold terwijl zich nog even omdraait: “Hoe laat heb je die spreuk nou eigenlijk uitgesproken?
Ilbert kijkt naar het tijdding aan zijn pols, een naamloze uitvinding van zijn buurman.


Tussen de honderden Ilberts om hem heen lijkt het Ilbert Rood toe dat hij nog minder opvalt dan normaal al het geval is. De ene na de andere Ilbert lijkt op te vallen op straat, op manieren die Ilbert voor hemzelf nooit voor mogelijk gehouden zou hebben.
Twee Ilberts, waarvan er één een veel te grote jurk draagt, omhelzen en zoenen elkaar. De Ilberts om hen heen kijken het stel met een subtiele combinatie van walging en verbazing aan.
Ilbert besluit zich op zijn opdracht te concentreren. Heer Harold heeft haast en wil de spreuk uit spreken wanneer de Ilberts weer terug keren naar hun gebruikelijke lichamen.
Voordat hij een zijstraat induikt ziet Ilbert een groepje gnomen het pand van het eerste gnomengenootschap verlaten en oprukken naar het kasteel van Otto Grootdelver.
In de zijstraat is het betrekkelijk rustig. De meeste Ilberts zijn naar het stadsplein gevlucht. Er spelen wat Ilberts op straat, kinderen waarschijnlijk. Ilbert gokt het erop dat het menselijke kinderen zijn.
In een hofje verderop ziet hij een groepje Ilberts huilen en droevige liederen zingen in één of andere elventaal. Een paar Ilberts kijken op.
“Bent gij ook één van ons elven heer?” Vraagt een Ilbert met een te lange, blauwe tuniek die hij nu als een jurk draagt: “Bent u ook een slaaf van dit vreselijke lichaam?”
Hoewel Ilbert zich beledigd voelt bedenkt hij zich al snel dat het misschien niet verstandig zou zijn hemzelf bekend te maken als aanstichter van dit alles. Hij doet zich snel voor als een norse dwerg en haalt zijn schouders op.
Hiermee heeft hij een bui gevonden waarin hij zich wel kan vinden. Met veel woordenloos gemompel en een chagrijnige blik loopt hij verder. Hij versnelt zijn pas en in een kleine tien minuten, volgens het tijdding aan zijn pols, weet hij zijn eigen buurt te bereiken.

Ilbert begint wat luidruchtiger te mompelen wanneer hij ziet dat de Demstraat is gebarricadeerd. Een paar gnomen uit de buurt kijken hem vanachter een paar ramen aan. Twee gnomen staan op een omgekieperde, door mensenhanden gemaakte en daarom erg hoge wagen. Ook zij kijken Ilbert aan.
De gnomen blijven stil. Het enige wat zij willen is alle Ilberts buitensluiten.
“Ik wil graag naar binnen.” Roept Ilbert
De twee gnomen op de wagen kijken hem aan en schudden hun hoofd.
“Ik ben niet één van die Ilberts,” roept Ilbert: “Ik bedoel, ik ben wel Ilbert, maar dan de echte Ilbert. Dus..eh. Laat me naar binnen!”
“Jij bent net zo goed Ilbert als dat die anderen daar Ilbert zijn,” roept één van de gnomen terug. “Sommigen daarbuiten zijn zelfs meer Ilbert dan jij Ilbert lijkt te zijn. Ik geloof niet dat ik Ilbert ooit zo heb horen schreeuwen.”
De tweede gnoom schudt zijn hoofd en haalt zijn schouders op.
“Misschien doe ik dat omdat ik een Ilbert ben die erg veel haast heeft om thuis te komen!”
“Of misschien ben je wel een Ilbert die zijn kans ziet om in onze buurt wat huizen binnen te sluipen.”
“Is er geen manier om dit te regelen? Ik moet naar binnen. Heer Harold heeft me gestuurd.”
“Jou en alle andere Ilberts, ja.”
Ilbert weet niks in te brengen. Hij gaat tegen de wagen aan zitten en legt, nu oprecht chagrijnig, zijn kin in zijn hand. Hij kijkt nog eens op het tijdding aan zijn pols.
Een drietal minuten later springt hij op en rent de straat uit.


“Haal er eens een wiezegger bij!” Roept Ilbert.
De gnomen op de wagen kijken elkaar aan. Eén ervan haalt zijn schouders op en klimt van de wagen af.
Ilbert heeft een Ilbert bij de hand. De Ilbert heeft de duim van zijn andere hand in zijn mond gestopt en hij kijkt nog wat beduusd om zich heen. Pas wanneer hij door heeft dat hij niet meer bij de andere Ilberts is begint hij luidkeels te janken.
“En schiet een beetje op!” Roept Ilbert de gnoom achterna.

Ilbert weet het met moeite voor elkaar te krijgen de Ilbert naast hem stil te krijgen. Hij wacht af totdat er twee gnomen de wagen beklimmen. Eén ervan is een Ilbert.
“Ben jij de wiezegger?” Vraagt Ilbert aan deze man.
De Ilbert kijkt hem aan en zucht. De twee andere gnomen die op de wagen staan schudden hun hoofd.
“Sorry,” zegt Ilbert: “Wie ben jij?”
De wiezegger beantwoord de vraag en stelt zich voor als Dolluf Metselsteen, een Ilbert die normaal gesproken als een dwerg door het leven zou gaan.
Wiezeggers maken deel uit van de Zeggerszirkel op Dwereld. Zij beantwoorden ‘wie’ vragen op dezelfde manier dat waarzeggers vragen beantwoorden die met het woord ‘waar’ beginnen.
“Goed,’ zegt Ilbert: “dan wil ik nu graag aan jullie bewijzen dat ik de echte Ilbert ben. Zouden jullie me dan wel binnen laten?”
De twee gnomen kijken elkaar aan en halen hun schouders op.
“Als jij echt Ilbert bent en heer Harold heeft je gestuurd dan zal dat wel goed zitten. Waarom heb je die Ilbert mee?”
“Die heb ik mee om te bewijzen dat niet elke Ilbert als mijzelf, Ilbert Rood wordt gezien.”
De twee gnomen knikken.
“Dolluf, wie ben ik?”
Dolluf kijkt op. “Dat moet wel de vreemdste vraag zijn die ik ooit heb moeten beantwoorden. Jij bent Ilbert Rood.”
“Goed, en wie is hij hier.” Ilbert wijst de Ilbert naast hem aan.
“Dat is Benjamin Redelbeek.”
“Genoeg bewijs?” Vraagt Ilbert aan de twee gnomen.


Ilbert opent de deur van zijn huis. Een huis dat hij heeft geërfd van zijn vader. Met het werk dat hij zelf levert zou hij nooit genoeg geld kunnen verdienen om een huis als deze te kopen.
Wedelgeert Rood was een bekende tovenaar. Wat voor gnoomse begrippen wil zeggen dat hij 2 of 3 krachtige toverspreuken in elkaar had weten te zetten.
Ilbert heeft er nu één in elkaar weten te zetten, en dat is er één waar zijn vader al minstens tien jaar aan heeft gesleuteld.
Ilbert loopt nu zelf alweer tegen de zestig, wat voor hem betekent dat hij met een kleine twintig jaar met pensioen zou moeten gaan. Voor Ilbert veel te weinig tijd om een fatsoenlijke, nieuwe spreuk in elkaar te zetten.
De gnoom loopt zijn huiskamer door en gaat meteen op de werkkamer af. Op een houten bureau ligt een grote stapel papier. Ilbert pakt hier het bovenste vel papier van af en draait zich weer om.
Hij wil alweer richting het eerste gnomengenootschap gaan maar bedenkt zich. Hij schuift de stapel papier van het bureau opzij en legt de formule neer. Vervolgens loopt hij naar de keuken om een kop thee te zetten.


Heer Harold kijkt de kapitein van de stadswacht aan. De Ilbert die voor hem staat in een hemd van maliën die tot de grond reikt kijkt hem kwaad aan.
“Breng hem ook maar naar beneden.” Heer Harold streept een naam op het papier voor hem door.
“De stadswacht hebben we nu, Otto Grootdelver en zijn gevolg ook. Zeg eens Henjan waar zal ik je nu op afsturen? De elvenprinsen of de halfreuzen?”
De gnoom kijkt mee met heer Harold en wijst een andere naam aan.
“De smeden... sterke mannen. Die kunnen ook nog lastig worden ja. Haal die maar op.”
“Goed heer Harold.” Henjan knipt in zijn vingers en een legertje gnomen loopt met hem mee naar de buitendeur.
Harold kijkt naar het tijdding op de muur. De avond is ondertussen al gevallen en Ilbert Rood had zich nog steeds niet gemeld.
“En jij, mijn beste Dirrek, ik wil jou vragen het kasteel alvast gereed te maken voor me. Laat je gnomen maar met de cellen beginnen, die ruimte hebben we zo langzamerhand wel nodig.”
Ook Dirrek roept wat gnomen toe zich. Hij loopt de zaal uit en houdt de deur open voor Ilbert.

Ook heer Harold was op het idee van een wiezegger gekomen en vraagt de deze man wie de Ilbert is die naar binnen komt lopen met een rol papier onder de arm.
Na een bevestiging van deze gnoom loopt heer Harold op Ilbert af.
“Ilbert, je bent laat!”
“Het spijt me heer Harold” Snel haalt Ilbert de rol papier onder zijn arm vandaan.
Heer Harold kijkt Ilbert bedachtzaam aan. “Schiet nou maar op. Wat houdt die formule in?”
Ilbert legt een vel papier en zijn zak spreukstenen op het bureau. Hij legt heer Harold met veel gemompel en snelle bewegingen uit hoe de spreuk zou moeten werken.
Heer Harold probeert Ilbert te volgen en snapt maar half waar de gnoom het over heeft. Het klinkt hem allemaal erg aannemelijk in zijn oren.
“Maar hoe maken we die spreuk nou actief?”
“Wilt u dat iedereen mij is of iedereen u?” Vraagt Ilbert.
Heer Harold kijkt even bedenkelijk voor zich uit.
“Wat zei je zonet over vertraging in de toverspreuk?”
“Het duurt eventjes voordat de spreuk begint te werken. In die tijd wordt bepaald hoe iedereen er straks uit moet zien.”
Heer Harold grijnst.
“Jij mag hem uitspreken Ilbert. Laat iedereen er maar weer als Ilbert Rood uitzien, we gaan voor een rode Dwereld.” Heer Harold lacht even om zijn zelfverzonnen grap: “Berg je papierwerk maar in één van de kamers hierboven op en kom naar beneden wanneer ik je roep.”
Ilbert knikt en loopt met zijn stapels papier de trap naar de kamers boven in het gebouw.
“En wanneer die spreuk zal bepalen hoe jij eruit ziet zal je dood zijn, met een mooi mes in je rug. En niemand zal Ilbert Rood zijn... iedereen zal dood zijn... Ilbert Dood!” Heer Harold laat zijn schelle lach door het zaaltje klinken. In de verte ziet hij Henjan en zijn mannen aankomen met een groepje Ilberts, allemaal hebben ze een leren schort voor.


‘ILBERT!”
Ilbert schrikt op. Hij grist het vel papier met de formule van het kleine tafeltje voor hem weg en rent snel de trap af. Heer Harold staat hem beneden al op te wachten.
“Hoor je dat lawaai beneden, Ilbert.”
“Ja heer Harold..eh.. Wat is dat?”
“Dat is het lawaai dat de gevangen maken nu ze weer terug zijn in hun eigen lichamen. Dat is nu precies veertien minuten geleden.”
Ilbert kijkt op zijn tijdding.
“De spreuk heeft dus precies tien uur en elf minuten geduurd, Ilbert.”
“En u wilt dus dat ik mij hier elke tien uur en elf minuten meld om de toverspreuk in werking te stellen?”
“Eh.. Precies ja, dat is wat ik wil.”
Ilbert denkt aan de chaos die hij op straat heeft gezien en aan de chaos die heer Harold nu veroorzaakt.
“En als ik weiger die toverspreuk uit te spreken, heer Harold?”
“We houden het er maar op dat je dat niet eens zou durven, Ilbert.”
Heer Harold laat een mes zien dat hij achter zijn riem heeft hangen. Iets wat een gnoom van hoge stand in een stad als Trodhem anders nooit zou dragen. Ilbert slikt.
“Zullen we dan nu maar beginnen?’
“Ja, heer Harold.”
Ilbert pakt het vel papier op. Hij bekijkt nog eens goed de formule en leest de kern van de spreuk in zichzelf op: ‘iedereen wordt Ilbert.’

Ilbert heeft een stapel spreukstenen voor zich liggen die hij volgens een patroon op het papier voor zich neer legt. Heer Harold kijkt geïnteresseerd over Ilberts schouders mee. Een derde en vierde gnoom schrijven op welke handelingen Ilbert verricht.
Ilbert verschuift de stenen en spreekt een paar woorden uit die in de formule vermeld staan. Hij pakt een steen op en spreekt zijn volledige naam hardop uit. Het lawaai van beneden weet hij nauwelijks te overstemmen.
Bij een tweede steen die hij oppakt spreekt hij het woord ‘wordt’ hardop uit.
“Iedereen.” Zegt Ilbert en tikt daarbij een derde steen weg.
Heer Harold kijkt verbaasd op en kijkt Ilbert vragend van over zijn schouder aan. Ilbert kijkt terug en knikt.
Heer Harold trekt zijn mond schuin weg en kijkt op een wat meer indringende manier Ilbert vragend aan. Ilbert is alweer bezig met het vervolg van zijn toverspreuk.
Ilbert verplaatst nog een paar keer wat stenen en mompelt wat. De gnomen die meeschrijven kijken elkaar aan. Eén ervan steekt zijn potlood op.
‘En nu wachten we.” Zegt Ilbert nog voordat de gnomen kunnen vragen wat het laatste gemompel was. De stenen op het vel papier beginnen zachtjes te zoemen.
“Dankjewel Ilbert,” zegt heer Harold. “Dat was het dan, je mag gaan.”
Heer Harold trekt het mes uit zijn riem weg en houdt het boven zijn hoofd. De gemene grijns is alweer teruggekeerd op zijn gezicht.

Nog voordat heer Harold met het mes naar Ilbert kan uithalen en ook nog voordat de twee gnomen heer Harold erop kunnen wijzen dat zij niet alles mee geschreven hebben wordt het angstvallig stil in de zaal. Het geluid vanuit de kelders is verstomd.
De vier gnomen kijken naar de kelderdeur.
Heer Harold draait zich weer om naar Ilbert, maar deze is overeind gekrabbeld en een stukje verder de zaal in gerend.
“Wat doe je daar Ilbert?” Heer Harold kijkt de gnoom gemeen aan.
Ilbert kijkt uitdagend terug.
“Kom hier Ilbert! Iedereen moet jouw lijk worden!”
Ilberts begint te beven.
“Ik heb er geen zin in honderden van jou te doden wanneer er één al genoeg is. Kom hier!” Heer Harold begint rood aan te lopen.”
Ilbert’s beven gaat over in schudden. Hij zakt door zijn knieën en houdt zijn handen op zijn achterhoofd.
Heer Harold houdt zijn mes in de aanslag en loopt op Ilbert af.
Ilbert blijft beven en kijkt niet op naar de woedende gnoom die boven hem uit torent.
“Je bent van mij!” Gilt heer Harold.
Het linkerbeen van Ilbert schiet met een ongelofelijke snelheid onder Ilbert vandaan. Het buigt zich over de gnoom heen en schopt met vierendertig voeten tegelijkertijd heer Harold tegen de borst.

Heer Harold valt achterover en het mes vliegt uit zijn handen.
Ilbert staat op. Overal aan zijn lichaam komen meer benen met voeten te voorschijn. Ook andere ledematen, rompen en hoofden schieten vanuit zijn lichaam naar buiten toe. Al snel wordt hij te groot en knapt het pand van het eerste gnomengezelschap uit en vernielt hij ook meerdere huizenblokken in de buurt van zijn enorme lichaam.
Heer Harold wordt vermorzeld onder het enorme en vreemd misvormde lichaam van Ilbert. De twee andere gnomen weten zich te verschuilen tussen de vele armen en benen van Ilbert.
“Wat gebeurt hier!” Buldert een deel van Ilbert met de stem van koning Otto Grootdelver.
Ilbert blijft groeien totdat hij een erg vreemde en erg lelijke combinatie is van één gnoom en elk mens, elke halfling, elke kwartling elke dwerg, elke halfreus en elke elf op Dwereld is. Hij torent al snel enkele honderden meters boven het landschap uit.
Trodhem en de wijde omgeving verdwijnen onder Ilbert en iedereen. De driehonderd gnomen die Trodhem normaal gesproken telt weten zich ook onder de enorme Ilbert te verschuilen. De vele ledematen van Ilbert helpen hier een handje bij.
“Ilbert wordt iedereen.” Mompelt de gnoom


Ilbert en iedere niet-gnoom op Dwereld is tot rust gekomen. Hij kijkt om zich heen en zorgt ervoor dat alle mensen, elven, dwergen en andere rassen van Dwereld zich stil houden. In de verte ziet hij donkere wolken aan komen drijven en hij bedenkt zich dat het wel eens een erg lange nacht kan worden.
“Tien uur en elf minuten,’ zegt hij tegen zichzelf en iedereen: “dat moet genoeg tijd voor ons zijn om de goden te vragen iedereen straks terug te brengen naar huis.”
Miljoenen gezichten kijken hem kwaad aan.


~fin~
Met citaat reageren
Advertentie
Reageren

Topictools Zoek in deze topic
Zoek in deze topic:

Geavanceerd zoeken

Regels voor berichten
Je mag geen nieuwe topics starten
Je mag niet reageren op berichten
Je mag geen bijlagen versturen
Je mag niet je berichten bewerken

BB code is Aan
Smileys zijn Aan
[IMG]-code is Aan
HTML-code is Uit

Spring naar


Alle tijden zijn GMT +1. Het is nu 17:18.