|
Duizend en een nachten in Na’am Bay - *nerwen elensar
(Dit is geen kreet tegen het kapitalisme,
alleen een opmerking )
Ik durf m’n sprong niet af te wegen
als ik waag te wachten, verlaat de tijd
ofschoon het traag tikken,
vertikt te stoppen in wat blijft.
(Wist je, dat je toen dronkend de sterren trachtte te kussen
“God lijkt zo ver weg vanavond.” zei je
en je trachtte met je hoogpotende benen wanhopig wankelend
-en voorlopig- de laatste keer je vleugels te spreiden
en de wereld te omarmen, te verwarmen, toen)
Ofschoon ik niet verspijt
in wat geworden is, niettegen-
staande dat ik ongestoord kon wikken
en zou gaan wegen in wat (o)verblijft
(sloot je je ogen. Weet je, hoogmoed komt ten val,
zeker zullen gelakte nagels breken, alvorens ze
nog een verschonken glas met beschonken wellust
aan rood getinte lippen zullen plengen.)
Maar toen de lucht verscheen
en ik samen met de sterren verdween,
zou ik even op jou blijven wachten
zoals de tijd verslijt maar
wist ik toch wanneer ik je daar
(daar waar minaretten zwegen en “Allah akbar”
niet meer groot was en de waarheid versluierd.)
ten grave droeg dat het verdriet zou verzachten.
Omdat ik strand-bak. - Ave
De wereld is een zandbak en wij scheppen
haar omver; we zoeken tot we zeker weten
dat er iets is dat je nooit kan vinden.
We lijken wel blind met het strand in onze ogen
kunnen we de zee al niet meer zien, noch
hoe je blonde haar je lippen kust-
en de zomerjurk die ik niet aan mag doen,
omdat we te druk zijn met melancholie,
want we spreken over wereldpolitiek
en meer waar we eigenlijk niets van weten,
maar het klinkt alsof we allemaal vergaan
en dan wisten wij het als allereerste.
En Jozef het is hier ook eenzaam. - CSN
In het midden van de nacht klonken de kreten op z’n holst als gekletter van planken op marmer, het kind in mijn armen krijste de sterren van de hemel, zij vielen, wij volgden, geloofden. Wij waren zo trouw als een schaap aan zijn herder, wij staarden ons blind op een hemel en verder, wij zagen een engel en spraken van wonder.
De fontein op het plein waar hij stierf viel als waterval van een begin. Hij doopte zijn handen er onder en kreunde. De stad miste haar moeder en zoemde mistroostig,
zij dreunde als spijkers en hamers – een lat op een balk.
Er was een boek dat zij schreven vol fabels en helden, een knaap in een doek die de dood zou verslaan en zijn leed zou vergelden. Ze vertelden van honger en brood en een man in een kleed die een dag of nog langer zou preken. Nog nooit had ik grotere onzin gehoord.
Maar in de pijn van het opstaan door doornen doorboord als een slaaf of een dienstknaap gingen wij voort - en wij baadden in zweet en wij baden. Ik weet het nog goed:
Je draaide je om en je stopte met huilen. Verlamd als hun Job zonk je ineen. Een zuivere blik stak als speer in mijn been. Ik hoorde je woorden de kamer vervuilen:
“Mijn beslissing klinkt zo:
Hij werd als redding ontvangen, per vergissing geboren,
want de enige schepper van kind is de mens.
En de buurman een God? Laat God het niet horen.”
Iedereen is een napoléon. - CSN
Laat alles opdonderen wegrotten alles alles alles maar toch vooral iedereen val allemaal een heel diep eind de wereld in zoals de nacht hier als een baksteen valt V of toen ik klein was en ik zei steeds stik toch in je eigen spuug nog denkend dat dat kon dat dat kan dat jouw lichaam niet in zou grijpen als ik zei laat haar dood gaan laat haar dood zijn laat haar zo erg sterven dat ze alleen nog maar dood is geweest V maar het mocht niet ik weet niet van wie niet maar het leven laat je alleen ongewild met rust V het leven laat je alleen met de hulp van buitenaf als alles buiten je je oud of ziek laat worden V je bent pas ziek als iedereen je kaarten stuurt pas oud als iedereen het vindt pas koud als de dokter je pols heeft gevoeld en vooral als ze allemaal al hebben gehuild V dus zeg ik laat ze zelf maar kapot vallen kapot breken bleek als een lijk lijken als wij dan de enige overlevenden overgeblevenen zijn kunnen we op de grond gaan liggen zo geel zo vol wormen schimmel verrotterigheid als we maar willen V van pijn onze botten weer aan elkaar gillen V ogen dicht mond open ogen open mond dicht mijn binnenste komt eruit gelopen maar niemand die kan zeggen ‘die worden niet meer wakker’ want iedereen is weg weg weggerot onder de grond gedonderd alles weg alles alles alles en dan toch vooral iedereen.
Jozef het is hier zo donker. - CSN
Dat was toen de engelen kwamen
aan de horizon bij Nazareth.
Je zegt: “we gaan nog niet naar bed”
en krijgt een kindje van een ander.
Ik zie ze enkel glimmen,
doen alsof ze bij een wonder horen,
maar zonder ster aan winterhemel
was dat kindje ook geboren.
Heb jij geen Pasen voor je hertocht?
Dan is de dood het laatste uitzicht.
Je kunt nog zó veel liefde geven,
maar toch: daar kom je er niet mee.
Ik had een brief geschreven,
op een oud stuk perkament,
van de rol gescheurd, niet op de bus gedaan,
toen staken ze het huis aan, in mijn droom, het brandde af,
het was het einde van het begin van waar ik nu ben - maar ik ben niet meer.
Goedenavond, goedendag, ik weet niet of dit van je mag,
maar ik dacht ik kom de nacht niet door, anders, slaap ik nooit meer, anders.
Ik wilde zeggen dat ik het erg vind, van je vader, je geliefde, dat ik mezelf ook aan het huilen maak, het daar door komt, dat ik ben er aan gewend. Ze zeiden dat je moeder dood was, toen je twaalf was, je verdriet had, daarom boos was en het was niet waar. Want als je, zoals ik ben, niet bestaat, het niet uitmaakt hoe het gaat, dan liegt men. En ik schrijf dit aan je, voor je, met je in mijn hoofd met mij, omdat ik wilde zeggen dat je hoeft dit niet te doen, voor ons, want alles is al eens geweest.
Voor de vader, de zoon en de heilige geest van je moeder.
Ik heb nog nooit een engel van dichtbij kunnen bekijken.
Ik vind het raar hoe wij steeds zeggen, al een paar jaar: "zo goed kennen wij elkaar", want ik ken je niet. Nu ik begonnen ben, je luistert zo fijn, ik meen het, ik zeg maar: elke dag weer zie ik hoe je jezelf kruisigt en hoe het bloed je halo uit komt druipen, figuurlijk natuurlijk, het lijkt alsof je het nog prettig vindt ook maar je weet toch nog wel dat je dáár niet meer terecht zou komen?
En zo ging het nog een poosje door, mijn brief. Pas toen ik klaar was, ik hem in een enveloppe had gedaan, het adres erop ging schrijven, besefte ik: één naam, één plaats, één land: dat is hier niet genoeg. Dus dag brief, je gaat naar iedereen: mijn moeder, vader, zuster, vrienden (het zijn er nu nog anderhalf) en ik zal de goden niet vergeten.
De brief gaat Halléluja heten.
18. - gezweetwel
er is niks
dat ik niet wil voorlezen op mijn begrafenis
behalve dat er altijd uitzonderingen bestaan
en dat ik hoop ze ontmoet te hebben in mijn
korte zijn
nee ik hoef niet eens te zien dat huilen dat
afgebroken praten dat rijen zwarte zwijgen
(alsof de dood iets van vroeger is toen
alles zwart/wit lang/kort helder/donker
en nee nu niet meer nooit)
ik wil dat niemand zegt dat ik nog leef
zelfs niet in de gedachten hemel hel hier
want dat troost toch geen mens
en in de trillende kopjes, het schokkende snikken
van mijn moeder mijn vader mijn broer mijn zus
in de stille stoel de kale kamer de fiets in de garage
zal ik niets anders meer doen dan
ontbreken
afstandelijk - gezweetwel
de hazen schieten zichzelf al neer
als ze hem zien. ook ik ging erbij
liggen alsof we geen vormen in de
lucht konden zijn, ja noem mij
Wolk, zeg wat ik ben en ik verander .
toen was ik water. hij daalde
tot aan mijn bodem, maakte een
Kom, maar ik verdwaalde
aan de droeve oevers van zijn hand.
met zijn vuur in mijn zakken
vergaap ik nu de nachten,
maar de dromen komen niet,
verstoppen zich in gedachten
als Hij zoekt me vandaag wel.
maar er is geen wereld. er zijn
twee lichamen, daartussen dode
aarde – en het doet, het doet.
godot - gezweetwel
ik heb niks gedaan dan
groeien (maar niet aan kracht
of antwoorden) en nu?
ik heb mijn armen uitgehold
maar alles is zo vormeloos.
er staat in krijtstrepen op de
muren dat ik al dagen wacht
op morgen.
ik heb de aarde platgestampt
en niemand volgt het pad.
ik heb sokken in de wind
(maar geen mannengeur)
en nu?
daar in mijn kast hangt een
jurk die ik niet mag dragen
want het is de mijne
wat zijn wij - gezweetwel
wat zijn wij? ineen
gedeukt onder een hemel
die geen sterren nodig heeft,
die onze schaarsbedekte schaamte
tot op de grond doet bloeden.
je behalft me, kijkt me
niet aan maar laat
mijn vorm aan mijn woorden over.
wat ben ik? dan de vrouw die
vogel wordt zodra het nest dreigt.
ik ontruim je, sloop je
niet maar maak plaats voor
echo’s. en roekeloos roep ik
wat ben jij? en ik hoor
het enige antwoord:
en jij? en jij?
Zonder flessenpost - Lavender
Heel wat nachten zijn tot
gelegenheid verzaakt; van hoe
goed verleden op te stapelen
is tussen wegwerpdromen
Ik vergat de lucht te dichten
stil zwijgzaamheid toe aan de
lege complexiteit van
zinneloze dageraad
Hoe de bomen heupwiegden,
toen, kleine meisjesjurken het
idee gaven van een storm
die kustlijn zocht
Geen zomer schuift zich nog in witregels.
Er is hier heel wat vroeger
aan voorafgegaan
blue funk - Mutant
Krampachtig in hokken gepropt
kraken de planken onder hun last.
Voer in onze strot en dansen
op straat is goed voor een
nekschot.
Verbitterd verbeter je dan wat d en t
maar de ellende blijft met die krengen
en teleurgesteld kauw ik op mijn wang
terwijl mijn wijsheidstand verbeten ontsteekt.
ik droomde over mijn auto
met lekgesneden banden
en ik schoot
overeind
Zo waar de brokken neer-
gesmeten
zo vervolgt men de weg.
maar ik
lust het leven niet. Enkel wijn.
nietig - pomme
denk niet aan denk niet
tis niets, nee tis niets
nietig en nietjes
ja nietjes
neem nietjes
hoeveel nietjes
in een nietmachien
Nietzsche hebt u ook
niettheoriëen
nee vernietig
verniet niet
de essentie
|